MENU
  • Home
  • Actueel
    • Nieuws
    • Agenda
  • Inhoud
    • Laatste nummer
    • Archief
    • Rubrieken
    • Redactioneel
    • Discussie
    • Artikelen
    • Boekbespreking
    • Praktijk
  • Auteurs
    • Overzicht auteurs
    • Auteursrichtlijnen
  • Abonnementen
    • Abonnement aanvragen
    • Voorwaarden en wijzigingen
  • Over Kwalon
    • Achtergrond
    • Redactie
    • Adverteren
    • Contact
Inloggen
Inhoud
Inhoudsopgave jaargang 23 (2018) / nummer 1
PDF  

Een praxiologische benadering binnen participatief actieonderzoek: heel gewoon of toch niet?!

Famke van Lieshout
11 juni 2020

Samenvatting

Wanneer je als onderzoeker aan de slag gaat met een specifieke onderzoeksvraag, is het verstandig je te verdiepen in de epistemologische en ontologische principes die aan de gekozen methodologie ten grondslag liggen. Dat helpt om richting te geven aan bijvoorbeeld methoden van dataverzameling en -analyse, maar ook draagt het bij aan het vergroten van de robuustheid (rigour) van je onderzoek. Methoden dienen expliciet en congruent te zijn met onderliggende assumpties van de gekozen methodologie. Het door elkaar gebruiken van verschillende methodologieën, vooral als deze gepositioneerd zijn binnen verschillende paradigma’s, lijkt een onderzoek niet ten goede te komen. Het mixen van methoden vanuit concurrerende paradigma’s kan leiden tot onduidelijkheden in het formuleren van de onderzoeksvraag, het selecteren van deelnemers, het verzamelen en analyseren van de data. Volgens Creswell (2012) kan het werken met diverse methodologieën tot gevolg hebben dat gegenereerde data moeilijk te rijmen zijn (met zekere filosofische principes), wat kan leiden tot een gebrek aan analytische helderheid. Daardoor kunnen bevindingen minder bruikbaar zijn en door anderen minder goed ontvangen worden. Holloway en Todres (2003) spreken over spanningen tussen flexibiliteit, kijken wat gemixt en gebruikt kan worden binnen elke methodologie, en coherentie, duidelijkheid en consistentie binnen een enkele methodologie. Het uitwisselen van methodologieën kan volgens hen leiden tot inconsistentie en kan de integriteit van de benadering beschadigen.

Trefwoorden

paradigm shift praxis action research reflexivity

Het door elkaar gebruiken van methodologieën, met name in kwalitatief onderzoek, wordt soms beschreven als method slurring (Baker, Wuest & Stern, 1992). Echter, andere onderzoeksliteratuur (Ritchie, Lewis, McNaughton Nicholls & Ormston, 2014; Parahoo, 2006) toont zich voorstander van een meer flexibele en hybride benadering van een onderzoeksdesign. De nadruk ligt dan op een onderzoeksdesign dat het beste past bij een specifieke onderzoeksvraag. Een pragmatische houding ten opzichte van het onderzoeksdesign lijkt daaraan ten grondslag te liggen. Dat staat ver af van een ‘alles kan’-perspectief (Seal, Gobo, Gubrium & Silverman, 2007). Silverman (2011) ziet polarisatie tussen onderzoekstradities als gevaarlijk en waarschuwt tegen het ondoordacht in lijn brengen (van onderzoek) met enige traditie.

Ik heb in mijn doctoraal onderzoek, naar het ontwikkelen van een effectieve werkplekcultuur op een verpleegafdeling in een ziekenhuissetting, gebruikgemaakt van twee verschillende paradigma’s: het kritische en het interpretatieve. Mijn intentie was om al onderzoekend een verandering in deze praktijk samen met een team van zorgverleners tot stand te brengen. Participatief actieonderzoek (PAO) leek mij daarvoor een geschikte methodologie. Echter, na twee jaar in de praktijk gezamenlijk data verzameld en geanalyseerd te hebben, bleef ontwikkeling uit en stagneerde het actieonderzoeksproces. Om te begrijpen wat er gebeurde en wat mijn eigen aandeel hierin was in mijn rol als facilitator van verandering en leren naast die van onderzoeker, was ik genoodzaakt uit te wijken naar een methodologie die een ander filosofisch kader hanteert dan PAO, namelijk de hermeneutische fenomenologie. Die verschuiving resulteerde uiteindelijk in het ontwikkelen van een eigen praxiologische benadering.

In deze bijdrage wil ik enerzijds reflecteren op de vraag: wat betekent het voor een onderzoeker om af te wijken van het oorspronkelijk gekozen paradigma en bijpassend onderzoeksdesign en over te stappen op een ander paradigma en bijpassend onderzoeksdesign? Anderzijds wil ik reflecteren op de vraag: hoe verhouden een kritisch en hermeneutisch perspectief zich tot elkaar binnen PAO? En tot slot: is een dergelijke praxis-benadering binnen actieonderzoek eerder logisch of een uitzondering?

Ik zal eerst ingaan op de plaats van mijn onderzoek binnen een kritisch paradigma en hoe een verschuiving plaatsvond naar een interpretatief-reflectief paradigma. Vervolgens licht ik de praxis-benadering toe, die ontstond doordat ik gebruik heb gemaakt van beide paradigma’s. Tot slot kom ik terug op de zojuist genoemde vragen.

Kenmerken van het kritische paradigma

Uitgaande van een indeling in grofweg drie paradigmatische perspectieven, namelijk het empirisch-analytische, het interpretatieve en kritische paradigma (De Boer & Smaling, 2011), valt PAO in deze laatste categorie. Soms wordt dit ook wel een transformatief-emancipatoir (Mertens, 2003) paradigma genoemd. Mijn onderliggende ‘interesse’ voor de onderzoeksvraag komt voort uit bepaalde waarden, die gerelateerd waren aan het transformeren en emanciperen van een verpleegkundige praktijk. Enerzijds wilde ik waarden en opvattingen van waaruit in de praktijk gewerkt werd blootleggen en mogelijke tegenstrijdigheden en structuren aan het licht brengen, die vanzelfsprekend waren geworden in het dagelijks werken. Anderzijds wilde ik deze praktijk met het team kritisch beschouwen en op zoek gaan naar alternatieven om ‘vrijheid in handelen’ te bevorderen binnen bepaalde interne dan wel externe beperkingen, waaronder de veronderstelde dominantie van het medisch domein.

Kenmerkend voor het kritische paradigma is het intentioneel samenwerken met een minderheidsgroep of gemarginaliseerde groep en het gezamenlijk van binnenuit veranderen van een praktijk of een sociale situatie, opdat dit bijdraagt aan een meer gerechtvaardigde samenleving. In PAO werkt een onderzoeker in alle fasen van het onderzoek samen met een groep betrokkenen als co-onderzoekers en deze neemt een positie in binnen de wereld van het onderzochte en niet ten opzichte van. Co-creatie is het hoogste niveau van participatie waarnaar gestreefd wordt en vraagt reflexiviteit. Dit paradigma wordt dus gekenmerkt door een ‘wij-benadering’, waarbij de onderzoeker een sterke relatie heeft met de onderzochten en onderzoek, leren en reflectie nauw samenhangen. Gedurende het onderzoeksproces dient er continu aandacht te zijn voor issues die betrekking hebben op macht, conflicterende perspectieven, doelen of belangen, werkwijzen en krachten (sociaal, politiek, cultureel, economisch) binnen de context.

Inzichten uit de theorieën van Critical Social Science (Fay, 1987), Communicative Action (Habermas, 1981) en Critical Creativity (McCormack & Titchen, 2006) hebben mijn filosofisch raamwerk verder inhoud gegeven. Voor structurering van het onderzoek heb ik me laten inspireren door Kemmis en McTaggert (1988, 2014).

Verschuiving naar een interpretatief paradigma

Een eerste fase van actieonderzoek staat bekend als een oriëntatiefase, waarin data worden verzameld over de huidige praktijk en de wenselijke praktijk en waarin een eventuele discrepantie hiertussen blootgelegd wordt, waarop gereflecteerd wordt met participanten als co-onderzoekers. Vanuit deze fase kunnen actiedoelen geformuleerd worden, waarop een plan en actiefase volgen. Na twee jaar in deze praktijk samen met het team data te hebben verzameld, samenwerkingsrelaties te hebben opgebouwd, integratie te hebben gezocht tussen het onderzoek en andere initiatieven in het ziekenhuis, eerste uitkomsten te hebben teruggekoppeld aan het management, kwam het onderzoek niet verder dan deze oriëntatiefase. Om als onderzoeker zelf actiedoelen te formuleren en hiermee aan de slag te gaan, zou indruisen tegen het participatieve principe onderliggend aan het onderzoek. Na diverse onsuccesvolle pogingen ondernomen te hebben om participatie te bevorderen, was mijn toolbox uitgeput en het energieniveau bij zowel mij als de praktijk laag. Het was onethisch om op deze manier het proces voort te zetten en het onderzoek stagneerde. Op zich komen dergelijke situaties vaker voor binnen actieonderzoek en kritische reflectie op de situatie en het herzien van ingezette acties komen veelvuldig aan de orde. Kritische reflectie is een continu proces binnen actieonderzoek en niet voorbehouden aan een specifieke fase binnen het onderzoek. Het raadplegen van literatuur kan een kritische reflectie ondersteunen. Ik ging daarom op zoek naar mogelijkheden en beperkingen in het faciliteren van participatief actieonderzoek in dynamische en hiërarchisch georganiseerde praktijken, met name in een oriëntatiefase. Ik kwam tot de conclusie dat literatuur hierover beperkt was dan wel dat het fenomeen onderschat werd. Een enkele auteur onderschrijft het belang om tijd te nemen om niet alleen de context ‘te meten’, maar ook jezelf als persoon te analyseren en te beoordelen in het kader van een dergelijke oriëntatiefase. Het samenspel tussen onderzoeker en de praktijkcontext in het faciliteren van deze eerste fase binnen actieonderzoek ervaarde ik als zwak geconceptualiseerd.

Ik besloot om tijdelijk zowel fysiek als mentaal afstand te nemen van de praktijk om op een systematische, kritische en creatieve wijze te reflecteren op mijn ervaring als facilitator van actieonderzoek door middel van de data die systematisch in die twee jaar verzameld waren. Ik wilde begrijpen hoe de context mijn faciliteren had beïnvloed en visa versa en hoe dit de voortgang van het actieonderzoek had beïnvloed. Het bestuderen van de kenmerken van mijn eigen facilitering, in samenspel met contextuele kenmerken, werd hiermee een nieuw onderwerp van studie.

Kenmerken van een interpretatief paradigma

De onderliggende intentie van mijn periode van reflectie was om mijn belichaamde, ongearticuleerd begrip, gevoelens, gedachten, waarden en opvattingen over het faciliteren van actieonderzoek te transformeren naar een cognitief begrip, door middel van een reflexieve analyse. Het doel was om te leren en om mijn toekomstig handelen als facilitator beter te kunnen onderbouwen om zo meer effectief te kunnen zijn wanneer ik terug zou keren in de praktijk. Hiermee paste mijn aanpak in deze fase van het onderzoek beter bij het interpretatieve paradigma, omdat – kortweg gezegd – in dit paradigma de aandacht meer uitgaat naar het zoeken naar betekenis en het begrijpen van ervaringen in plaats van het veranderen van een sociaal systeem (het kritische paradigma). Hierbij ging ik uit van een meervoudige werkelijkheid, waarin kennis gezien wordt als een sociale constructie.

Het interpretatieve paradigma wordt gekenmerkt door het ‘begrijpen’ van een situatie binnen een specifieke context, waarin de onderzoeker een positie inneemt ten opzichte van de wereld die wordt onderzocht. De interpretatie wordt gezien als cruciaal voor kennisontwikkeling. De onderzoeker reflecteert op de eigen betekenisgeving in relatie tot die van anderen. Dit paradigma kenmerkt zich door een ‘ik-benadering’.

 

De hermeneutische fenomenologie van Max van Manen (1997) heb ik gebruikt om de gestagneerde situatie beter te kunnen begrijpen. Beleefde ervaringen worden in zijn methodologie gebruikt als instrument om een beter begrip te krijgen van sociaal-culturele, politieke en historische contexten waarin deze gebeurtenissen optreden. De focus gaat uit naar het zichtbaar maken van details en ogenschijnlijk belangrijke aspecten binnen de ervaring, die mogelijk als vanzelfsprekend worden gezien. Twee processen waren verder ondersteunend aan deze methodologie: de hermeneutische cirkel (Heidegger, 1962) en het versmelten van horizonten (Gadamer, 1993; 2004).

De ontwikkeling van een praxis-benadering

Deze verschuiving in paradigma binnen één onderzoek was niet een vooropgesteld plan, het leidde wel tot een praxis-methodologie. Zoals Carr (2006) schrijft: ‘The good of praxis cannot be “made”: it can only be “done”; praxis is a form of “doing” action precisely because its “end” (the good) only exist, and can only be realised, in and through praxis itself’ (p. 426). Het onderzoek was gestart vanuit een emancipatoire praxis, waarin de focus meer epistemologisch van aard was en ging over naar een hermeneutische praxis, waarin de focus meer ontologisch van aard was. Een verschuiving van een theorie over kennis (kennisverwerving over verandering) naar een theoretisch begrip over de facilitator in interactie met anderen, voortkomend uit een morele gezindheid om oprecht en correct te handelen. Het ‘uitstapje‘ naar een ander paradigma bood nieuwe inzichten om de data vanuit een andere ‘lens’ te bekijken.

Uiteindelijk kunnen drie fasen worden onderscheiden in mijn onderzoek. Fase 1 betrof de oriëntatiefase van het actieonderzoek, fase 2 was een reflexieve analyse, en fase 3 een contemplatiefase, waarin een mid-range theorie en een raamwerk met principes voor actie werden geformuleerd voor het faciliteren van participatief actieonderzoek. Met deze nieuwe inzichten ontstond de mogelijkheid voor een volgend actieonderzoek. Figuur 1 geeft een overzicht van de genoemde fasen in mijn onderzoek.

Figuur 1 Schematische weergave van het gebruik van twee paradigma’s binnen dit onderzoek

Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de afzonderlijke fasen verwijs ik naar mijn proefschrift (Van Lieshout, 2013). Zoals ik eerder heb aangegeven, zou binnen een PAO met de uitkomsten van de hermeneutische praxis kunnen worden teruggegaan naar de betreffende praktijk. Echter, vanwege een organisatorische fusie was het team waarmee tijdens de oriëntatiefase was samengewerkt om data te verzamelen en te analyseren, opgeheven.

Beschouwing

Ik heb in deze bijdrage laten zien hoe ik zowel een kritisch als interpretatief paradigma toegepast heb in mijn promotieonderzoek en hoe dit resulteerde in een praxis-raamwerk. Ik heb gebruikgemaakt van de kennis die binnen beide paradigma’s is opgebouwd over onderzoek en heb dat toegepast in mijn eigen onderzoek. Mijn ervaringen zal ik kritisch beschouwen aan de hand van de drie vragen die ik in de inleiding heb weergegeven, namelijk: (1) Wat betekent het voor een onderzoeker om af te wijken van het oorspronkelijk gekozen paradigma en bijpassend onderzoeksdesign en over te stappen op een ander paradigma en bijpassend onderzoeksdesign? (2) Hoe verhouden een kritisch en hermeneutisch perspectief zich tot elkaar binnen participatief actieonderzoek? (3) Is een dergelijke praxis-benadering binnen actieonderzoek eerder logisch dan wel een uitzondering? Ook zal ik ingaan op de nieuwe kennis die ik ontwikkeld heb over het kritische paradigma.

Tijdens een lopend onderzoek verschuiven naar een ander paradigma

Ik ben opgeleid met het gangbare principe om in een onderzoek volgens één bepaald paradigma te werken. Het kritische paradigma veronderstelt reflexiviteit door de onderzoeker(s). De methodologie van PAO past binnen dit paradigma en integreert dit principe als iteratief proces, dat wil zeggen dat reflexiviteit niet alleen na een periode van dataverzameling en -analyse plaatsvindt, maar gedurende alle cyclische fasen. Echter, ik vond het toepassen van reflexiviteit tegelijkertijd met het toepassen van het principe participatie complex en soms zelfs ook niet wenselijk. Ik probeerde – volgens mijn inzichten – de principes van emancipatory praxis, met een focus op ontwikkeling van de anderen en hun praktijk, toe te passen, waardoor ik echter mijzelf en ‘evenwaardige adequaatheid’ (Boog 1999) daarbij uit het oog verloor. Er zou ook kunnen worden gesproken van over-rapport, over-identificatie, waarbij ik als onderzoeker te veel betrokken was bij de praktijk, waardoor dit de methodologische kwaliteit kon bedreigen (Smaling, 1998). Ik had zowel fysieke als mentale afstand nodig om ‘toegang’ te krijgen tot het fenomeen en deze te kunnen begrijpen, zonder me te laten ‘afleiden’ door een te sterke focus op de praktijk. Mijn interpretatie van en de wijze waarop ik het kritische paradigma en PAO toepaste, boden mijn onvoldoende handvaten om naar mijn eigen ontwikkeling te kijken binnen dit complex relationeel samenspel. Ik had eerst een ‘dialoog met zelf’ nodig alvorens een ‘dialoog met anderen’ te kunnen voeren.

De verschuiving naar hermeneutiek werd in dit proces een logische uitstap, omdat me dit mogelijkheden bood om mijn beleefde ervaring diepgaand te analyseren en daarmee beter te kunnen begrijpen. Daarbij wilde ik trouw blijven aan het kritische paradigma, omdat ik de verkregen inzichten uiteindelijk ten goede wilde laten komen aan de praktijk. Het participatieprincipe was voor mij heel belangrijk, omdat ik waarde hecht aan meerdere perspectieven en het leren van elkaar, dat ik naar mogelijkheden zocht om dit te combineren met een hermeneutische praxis. In het interpreteren van de ervaringsverhalen die ik had geconstrueerd (tijdens de tweede fase van het onderzoek, de reflexieve analyse) probeerde ik, op basis van de verzamelde data in de oriëntatiefase, trouw te blijven aan het participatieprincipe. Hier ging het om mijn beleving van de situatie, mijn rol als facilitator van PAO in interactie met de praktijk, om deze te bekritiseren en patronen te ontdekken binnen een amalgaan aan verkregen inzichten. Door vervolgens anderen te betrekken bij deze analyse, probeerde ik de betrouwbaarheid ervan te vergroten. Betrokkenen uit de praktijk waar het onderzoek had plaatsgevonden, wilden of konden zelf niet deelnemen aan dit analyseproces (omdat zij nog steeds erg emotioneel waren over deze roerige periode in het ziekenhuis, welke men los zag van het onderzoek). Anderen, in zekere zin ‘experts’, zijn toen uitgenodigd om deze taak op zich te nemen. Hier moest een concessie worden gedaan aan de uitgangspunten van emancipatory praxis, omdat ik niet het doel had om deze experts te ondersteunen in een proces van bewustwording, empowerment en emancipatie (Fay, 1987). Dat was wat ik wel beoogd had met betrokkenen uit de praktijk. Het volgen van de principes van het interpretatieve paradigma daarbij diende een ander doel en was daarmee aanvullend aan het kritische paradigma.

Epistemologisch is actieonderzoek, volgens Boog (1999), namelijk ook een synthese van voornamelijk kritische en interpretatieve/hermeneutische wetenschapsbeoefening. Interpretatie en begrijpen van het zelf en (in interactie met) de ander is een wezenlijk onderdeel binnen PAO (Smaling, 1998, 2009). In Van Lieshout, Jacobs en Cardiff (2017) wordt daarom gepleit voor een relationeel-constructionistisch paradigma in het werken met PAO. In het promotieonderzoek werd één centraal doel voor ogen gehouden: de ontwikkeling van de beroepspraktijk. Daarmee kan het onderzoek toch als een PAO gekarakteriseerd worden, omdat de blik tijdelijk naar een ander aspect van handelen werd verlegd, dat binnen het onderzoek was verricht, in dit geval het faciliteren van verandering (Smaling, 2009). Vanuit een morele intentie, praxis, was samen met de praktijk besloten dat ik tijdelijk minder participeerde in en samenwerkte met de praktijk. Deze variatie in participatie is legitiem in PAO (Van Lieshout et al., 2017).

De derde fase is gepositioneerd binnen een hermeneutische praxis, maar is eerder een ‘overgangsfase’ naar een emancipatoire praxis. Ik ging me weer oriënteren op de praktijk. Het voorleggen van nieuwe inzichten aan de praktijk bleef uit, omdat het team niet meer bestond. Daarmee bleef wederzijds begrip uit en is het PAO-proces met deze specifieke praktijk onvoltooid gebleven. Toch is emancipatoire kennis over het zelf als facilitator van actieonderzoek in een zorgcontext ontwikkeld. Deze kennis wordt meegenomen in de facilitering van ontwikkelingsprocessen binnen andere praktijkcontexten en de actieprincipes die hieruit voortkwamen, worden momenteel nog steeds verder getest in praktijken van PAO.

Verhouding kritisch en hermeneutisch paradigma

Het principe ‘reflexiviteit’ is in de kritische en PAO-literatuur vrij beperkt omschreven en sterk gericht op het ontwikkelen van ‘een sociale praktijk’. Het gaat ook voorbij aan een dialoog met het zelf en daarmee aan een behoefte tot tijdelijke ‘distantie’. Het interpretatieve paradigma bood in mijn geval meer concrete handvatten voor reflexiviteit en doet meer recht aan het individu binnen de sociale situatie. Van Manen (1997) beargumenteert dat de hermeneutische fenomenologie niet alleen een beschrijvende of interpretatieve methodologie is, maar ook een kritische filosofie over actie. Het proces van reflectie verdiept het begrip over de beleefde ervaring en om die reden wordt het denken en het kritisch en geëmancipeerd handelen dat daaruit voorkomt, geradicaliseerd. Dit onderstreept het complementaire effect van de twee benaderingen.

Uitzonderlijk of toch heel gewoon?

Terugkomend op de titel lijkt het ontwikkelen van een dergelijke praxis-benadering binnen actieonderzoek eerder logisch dan een uitzondering. De intentie van dit uitstapje was dat de praktijk, inclusief de onderzoeker, baat zou hebben bij de verkregen ‘theoretische inzichten’. Dit zou het proces verder kunnen brengen. De interpretatieve benadering heeft daaraan bijgedragen. Een nauw verband tussen onderzoek en praktijk bleef fysiek gezien, na fase 2, uit, waardoor het niet mogelijk werd een interpretatie vanuit de praktijk eraan toe te voegen. Door me te richten op andere (zorg)praktijken die buiten het onderzoek vallen, bleek de praxis-benadering een logisch vervolg. Er is daarom geen sprake geweest van method slurring. Gedurende het proces is heel bewust trouw gebleven aan de principes die in een bepaalde fase bij het specifieke paradigma hoorden. De onderstaande praxis-spiraal (figuur 2) maakt dit visueel duidelijk, beginnend vanuit het midden. Het geeft de parallelle processen weer tussen ontwikkeling in de praktijk en die van de onderzoeker, alsook de oneindigheid van deze ontwikkeling.

Figuur 2 Praxis-spiraal gedurende het onderzoeksproces

Met deze bijdrage suggereer ik dat er binnen PAO meer mogelijkheden moeten worden ingebouwd voor reflexiviteit, zowel op collectief als op individueel niveau en voor onderzoeker en co-onderzoekers. Ik heb goede ervaring opgedaan met het tijdelijk afstand nemen van de praktijk, waarbij een ander paradigma me handvatten bood voor een uitgebreide stapsgewijze reflexieve analyse. Ik hoop de lezer geprikkeld te hebben over de impact van het werken met verschillende paradigmatische benaderingen binnen één onderzoek. Ik wil hierbij benadrukken dat dit altijd om integer handelen vraagt en dus om praxis. Om in Annells’ (2006) woorden te spreken:

‘Different research approaches can be creatively and successfully used in one study if there has been adequate consideration of vital factors that determine if there is a good “fit” of the approaches not only with the research problem and question, but also with each other, while also maintaining the integrity of each approach.’ (p. 55)

Vorige Inhoudsopgave Volgende
Twitter Facebook Linkedin
Delen Print PDF

Literatuur

  • Annells, M. (2006). Triangulation of qualitative approaches: Hermeneutical phenomenology and grounded theory. Journal of Advanced Nursing, 56, 55-61.
  • Baker, C., Wuest, J., & Stern, P.N. (1992). Method slurring: The grounded theory/phenomenology example. Journal of Advanced Nursing, 17, 1355-1360.
  • Boer, F. de, & Smaling, A. (2011). Benaderingen in kwalitatief onderzoek: Een inleiding. Amsterdam: Boom Lemma uitgevers.
  • Boog, B. (1999). Handelingsonderzoek. In B. Levering & P. Smeyers (red.), Opvoeden en onderwijs leren zien: Een inleiding in interpretatief onderzoek (pp. 214-232). Amsterdam: Boom.
  • Carr, W. (2006). Philosophy, methodology and action research. Journal of Philosophy of Education, 40(4), 421-435.
  • Creswell, J.W. (2012). Qualitative inquiry and research design: Choosing among five approaches. Thousand Oaks: Sage Publications.
  • Fay, B. (1987). Critical social science: Liberation and its limits. Ithaca, NY: Cornell University Press.
  • Gadamer, H.G. (1993). Truth and method. London: Sheed and Ward.
  • Gadamer, H.G. (2004). Truth and method (second revised edition). London/New York: Continuum.
  • Habermas, J. (1981). The theory of communicative action. London: Beacon Press.
  • Heidegger, M. (1962). Being and time. Translated by J. Macquarrie & E. Robinson. Oxford: Blackwell Science.
  • Holloway, I., & Todres, L. (2003). The status of method: flexibility, consistency and coherence. Qualitative Research, 3, 345-347.
  • Kemmis, S., & McTaggert, R. (1988). The action research planner. Geelong, Victoria: Deakin University.
  • Kemmis, S., McTaggert, R., & Nixon, R. (2014). The action research planner: Doing critical participatory action research. Singapore: Springer.
  • Lieshout, F. van. (2013). Taking action for action: A study of the interplay between contextual and facilitator characteristics in developing an effective workplace culture in a Dutch hospital setting, through action research. Dissertation. Belfast: University of Ulster.
  • Lieshout, F. van, Jacobs, G., & Cardiff, S. (2017). Actieonderzoek: Principes voor verandering in zorg en welzijn. Assen: Van Gorcum.
  • Manen, M. van. (1997). Researching lived experiences: Human science for an action sensitive pedagogy. London, ON: The Althouse Press.
  • McCormack, B., & Titchen, A. (2006). Critical creativity: melding, exploding, blending. Educational Action Research, 14, 239-266.
  • Mertens, D.M. (2003). Mixed methods and the politics of human research: The transformative-emancipatory perspectives. In A. Tashakkori & C. Teddlie (Eds.), Handbook of mixed method social & behavioral research (pp. 135-164). Thousand Oaks: Sage Publications.
  • Parahoo, K. (2006). Nursing research: Principles, process and issues. London: Palgrave Macmillan.
  • Ritchie, J., Lewis, J., McNaughton Nicholls, C., & Ormston, R. (2014). Qualitative research practice: A guide for social science students & researchers. Los Angeles: Sage Publications.
  • Seal, C., Gobo, G.G., Gubrium, J.F., & Silverman, D. (2007). Qualitative research practice. London: Sage Publications.
  • Silverman, D. (2011). Interpreting qualitative data: Methods for analysing talk, text and interaction. London: Sage Publications.
  • Smaling, A. (1998). Dialogical partnership: The relationship between the researcher and the researched in action research. In B. Boog, H. Coenen, L. Keune, & R. Lammerts (Eds.), The complexity of relationships in action research (pp. 1-15). Tilburg: Tilburg University.
  • Smaling, A. (2009). Participatief onderzoek: een overzicht. KWALON 40, 14(1), 23-32.

© 2009-2021 Uitgeverij Boom Amsterdam


De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:


Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).

No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.

Nummer 3, oktober 2020, jaargang 25

ABONNEER je nu NIEUWSTE nummer VORIGE nummers
© 2009-2021