Het onthullen van ervaringen
Samenvatting
Fenomenologie is een houding van verwondering, van het gewone iets bijzonders maken. Niet uitgaan van bestaande kennis over het verschijnsel, maar van het verschijnsel zelf. Kinderen zijn daar doorgaans heel goed in. Mijn nichtje van twee kijkt vol verwondering naar de bellen die ik blaas door de cirkelvormige blaastuit op het stokje dat ik in mijn handen heb. En wanneer ze ontdekt dat ze de zeepbellen kapot kan maken met haar vinger wordt de verwondering alleen nog maar groter. Een fenomenoloog, zo zou je kunnen zeggen, wil terug naar die kinderlijke verwondering over wat er in de wereld aan ons verschijnt.
Fenomenologie is een openheid naar de wereld, een manier om tegen dingen aan te kijken, en vervolgens de reflectie daarop. Fenomenologie kan door iedereen worden gepraktiseerd, maar meestal zijn het filosofen en onderzoekers die de uitoefening op zich nemen. Nederland kende een rijke traditie van fenomenologie, die de ‘Utrechtse School’ wordt genoemd. De School bestond uit psychologen, criminologen en pedagogen en was vooral actief tussen 1945 en 1965.1 Na de bloeiperiode van de Utrechtse School is de belangstelling voor empirisch fenomenologisch onderzoek in Nederland afgenomen. Belangrijke uitzonderingen zijn Ton Beekman in samenwerking met Karel Mulderij,2 Ilja Maso3 en natuurlijk Max van Manen, die internationaal grote bekendheid geniet met zijn ‘Phenomenology of Practice’-benadering.
In dit artikel staat de vraag ‘Wat is fenomenologisch onderzoek?’ centraal. Ik zal deze vraag in vier stappen behandelen. Allereerst zal ik ingaan op fenomenologie als filosofie en de kernprincipes die voor empirisch fenomenologisch onderzoek relevant zijn. Ten tweede zal ik de kenmerken van dit type onderzoek beschrijven. Vervolgens ga ik in op verschillen met de grounded theory-benadering, een veelgebruikte kwalitatieve onderzoeksbenadering binnen de sociale wetenschappen en gezondheidswetenschappen. De reden om de empirisch fenomenologische benadering te vergelijken met de grounded theory approach is dat in de onderzoekspraktijk regelmatig aspecten van beide benaderingen worden gebruikt, terwijl elk van deze benaderingen een eigen aanpak kent ingegeven door de origine van de benadering. Tot slot bespreek ik kort de relevantie van fenomenologisch onderzoek. In deel II van het tweeluik over fenomenologisch onderzoek geeft Els van Wijngaarden aan de hand van haar promotieonderzoek naar voltooid leven een illustratie van hoe fenomenologisch onderzoek in de praktijk uitgevoerd kan worden.
Filosofische wortels
Edmund Husserl (1859-1938) introduceerde de fenomenologie als een radicale, nieuwe manier om filosofie te beoefenen. Filosofie met haar academische discussies over filosofische problemen was volgens Husserl ver af geraakt van de geleefde werkelijkheid. Concrete geleefde ervaringen moesten volgens hem het uitgangspunt zijn voor filosofische reflectie (Moran, 2000). Ook in het dagelijks leven is afgaan op onze ervaring minder vanzelfsprekend dan het lijkt, zoals Ruud Welten (2010) illustreert met de ervaring van ziek zijn. Wanneer we ons niet lekker voelen, zeggen we al snel dat we een ‘virusje’ heb opgelopen. Wanneer we ons echter puur zouden baseren op onze ervaring, dat wat zich in ons bewustzijn voordoet, dan zullen we daar geen virusje tegenkomen. We ervaren dat we het warm hebben, voelen pijn en hebben tollende gedachten. Het concept van het virus wordt ons dus niet door de (lichamelijke) ervaring gegeven, maar we baseren ons hier op wetenschappelijke informatie over oorzaken van ziekte.
Het woord fenomenologie is afgeleid van het Griekse woord phainomenon dat ‘zichzelf tonen’ betekent. Logos betekent ‘woord’ of ‘studie’. Fenomenologie is dus de studie van dat wat zich toont (Van Manen, 2014: 27). Een fenomeen is dat wat verschijnt in ons bewustzijn en kan verwijzen naar elke menselijke ervaring in relatie tot een gebeurtenis, een ding, of een gevoel, zoals bijvoorbeeld een ziekenhuisopname, een schilderij of verveling. Fenomenologie heeft zich ontwikkeld tot een geheel eigen invalshoek binnen de filosofie, die bestaat uit een groep van uitzonderlijk verschillende denkers (Moran, 2000; Van Manen, 2011). Binnen deze verscheidenheid is er echter wel een aantal gemeenschappelijke uitgangspunten te onderscheiden, die van belang zijn voor de empirische fenomenoloog.
Anders dan het positivisme en het subjectivisme maakt fenomenologie geen onderscheid tussen object-subject, maar spreekt deze over ik-wereld. Dit begrip verwijst naar de onlosmakelijke verbondenheid van de mens met de wereld. We hebben een actieve relatie met de wereld, die Husserl aanduidt met intentionaliteit. Intentionaliteit moet niet worden begrepen in haar dagelijkse betekenis zoals die wordt uitgedrukt in de zin ‘mijn intentie is om dit artikel te schrijven’. Het verwijst naar het gegeven dat wanneer we een ervaring hebben, dat altijd verwijst naar iets, en dat deze ervaring haar oorsprong in de wereld kent. Heidegger (1889-1976) introduceerde de notie In-de-wereld-zijn om onze onlosmakelijke relatie met de wereld te beschrijven (Dasein). Merleau-Ponty (1908-1961) benadrukte op zijn beurt lichamelijkheid (lived body) als een van de leefwerelddimensies naast ruimte, tijd en relaties. Het is door ons lichaam dat we in de wereld zijn en dat de wereld voor ons betekenis heeft.
In ons dagelijks bestaan leven we in de door Husserl zo genoemde natuurlijke houding, waarin we veel zaken voor vanzelfsprekend aannemen. Deze houding is in veel gevallen onvermijdelijk, willen we ons in de wereld bewegen. We gebruiken concepten om de wereld voor onszelf begrijpelijk te laten zijn. Fenomenologie probeert de onderliggende ervaringen te onthullen en doet dat door reductie toe te passen.4 Husserl gebruikt hiervoor het Griekse woord epochė, dat ‘onthouding’ betekent en verwijst naar het opschorten van onze opvattingen, waarderingen en verklaringen over die ervaring (bracketing). Epochè en bracketing zijn kenmerkend voor de zogenaamde fenomenologische attitude, die omschreven is als ‘een mentale activiteit, waardoor de ervaringen als het ware voor ons komen te staan, niet meer als vaststaande feiten in onze wereld, maar als fenomenen, directe ervaringen in ons bewustzijn’ (Welten, 2010: 7). Kernprincipes binnen Husserls fenomenologie kunnen dus worden samengevat in: ik-wereld, intentionaliteit, natuurlijke attitude (het vermijden ervan), epochè, bracketing, geleefde ervaring. Hoewel het denken van Husserl op fundamentele kritiek binnen en buiten de fenomenologie kan rekenen, is zijn denken van grote invloed op de praktijk van empirisch fenomenologisch onderzoek.
Kenmerken empirisch fenomenologisch onderzoek
Om fenomenologisch onderzoek te doen hebben fenomenologisch onderzoekers de ideeën en concepten vertaald naar de onderzoekspraktijk. Tabel 1 biedt een overzicht van een aantal benaderingen en hun kenmerken en laat de variëteit binnen empirisch fenomenologisch onderzoek zien. De verschillen tussen de benaderingen moeten niet worden overdreven, ze delen voor een groot deel dezelfde wortels, maar lopen uiteen in de accenten die ze leggen.
Tabel 1 Overzicht van empirische fenomenologische benaderingen
Hoewel het interessant is om de verschillen en overeenkomsten tussen deze benaderingen verder uit te werken en de implicaties die ze hebben voor de onderzoeksvraag en de analyse, beperk ik me hier tot het beschrijven van de gedeelde kenmerken.
In de eerste plaats is empirisch fenomenologisch onderzoek gericht op geleefde ervaringen en betekenissen. Belangrijk is om op te merken dat het in empirisch fenomenologisch onderzoek niet gaat om het onderzoeken van individuele ervaringen, maar dat het doel is de betekenissen van een fenomeen bloot te leggen. Door nauwkeurig onderzoek van individuele ervaringen onthult de onderzoeker de gemeenschappelijke kenmerken van een ervaring of een gebeurtenis. Omdat de onderzoeker geen directe toegang tot de ervaringen van anderen heeft, is hij of zij aangewezen op onderzoekstechnieken. Vaak wordt gekozen voor het semigestructureerde interview, maar ook kunnen zelfgeschreven verhalen en observatiemethoden, zoals shadowing, worden gebruikt (Van der Meide & Olthuis, 2012).
Het tweede kenmerk van empirisch fenomenologisch onderzoek is dat het gericht is op rijke en diepgaande beschrijvingen van de ervaringen. Een fenomenologische studie belicht de ambiguïteit en ambivalentie van ervaringen in plaats van ze te versimpelen, te labelen of te verklaren. Een goede fenomenologische tekst leidt ertoe dat we plotseling iets ‘zien’ op een manier die ons begrip van alledaagse ervaringen verrijkt (Van Manen, 2011). Deze beschrijvingen zijn altijd transformaties van de ervaringen zelf. Hermeneutisch georiënteerde benaderingen leggen meer nadruk op het begrijpen dan op de beschrijving.
Empirisch fenomenologisch onderzoek, en dat is een derde kenmerk, wordt gekarakteriseerd door een open attitude en reflexiviteit van de onderzoeker en van diegene die de ervaring inbrengt. Empirisch fenomenologen proberen zich open op te stellen in het beschrijven en analyseren van het fenomeen. Dit betekent dat theoretische vooronderstellingen en aannames zo veel mogelijk expliciet worden gemaakt door de onderzoeker (bracketing). In deel II wordt beschreven hoe deze fenomenologische attitude in de praktijk kan worden toegepast door de onderzoeker. De open attitude moet niet worden verward met een objectieve en afstandelijke houding. De onderzoeker is juist zo veel mogelijk betrokken en probeert als het ware het fenomeen ‘mee te ervaren’. Met name in de reflexief-rationele benadering ligt een sterke nadruk op de dialoog, waarin het fenomeen zich ontvouwt tussen de onderzoeker en de participant (daarom ook wel co-onderzoeker genoemd).
Het vierde kenmerk is de zoektocht naar de essentie of een thematische beschrijving van het fenomeen. De essentie kan worden begrepen als de rode draad die door de ervaringen van alle participanten heen loopt en wordt ‘ontdekt’ door de onderzoeker tijdens de data-analyse (Van der Meide, 2014). De essentie is een linguïstische constructie (Van Manen, 1990) en haar bepalen kan worden gezien als een soort samenvatten (Maso, Andringa & Heusèrr, 2004), omdat het de kern van de ervaring beschrijft. De essentie is niet onveranderlijk en vaststaand, want ervaringen zijn altijd situationeel, tijd- en plaatsgebonden. Fenomenologisch onderzoek leidt daarom niet tot wetmatige conclusies, maar eerder tot het aanduiden van de mogelijkheden waar unieke variaties van kunnen bestaan (Van Manen, 2014). De beperking van empirisch fenomenologisch onderzoek is dat de resultaten niet kunnen worden gegeneraliseerd. Een andere moeilijkheid is dat door de focus op wat alle participanten gemeenschappelijk hebben in de ervaring van een fenomeen (essentie) de verschillen tussen de diverse participanten binnen het onderzoek onbenoemd blijven.
Fenomenologie en grounded theory
In deze sectie bespreek ik de belangrijkste verschillen tussen empirisch fenomenologisch onderzoek en de grounded theory approach (GTA), en meer specifiek de aanpak volgens Strauss en Corbin (1998). Hoewel deze benaderingen sterk uiteenlopen in design, worden aspecten van de benaderingen in de praktijk veelvuldig door elkaar gehaald. Allereerst zijn fenomenologie en GTA voortgekomen uit verschillende intellectuele tradities. De fenomenologie is geworteld in de filosofie en de psychologie, de GTA heeft haar oorsprong onder meer in de sociologie. Glaser en Strauss, de grondleggers van GTA, vonden dat sociologische theorieën gegrond moesten zijn in de werkelijkheid, dus voortkomend uit concrete acties, interacties en sociale processen van mensen. De GTA heeft zich via de algemene sociale wetenschappen ontwikkeld naar de beroepsgerichte disciplines. De fenomenologie is gedeeltelijk via de etnomethodologie, etnografie en interpretatieve sociologie verspreid in beroepsgerichte disciplines en ook via andere gebieden, zoals de humanistische en existentiële psychologie (Van Manen, 2011).
De onderzoeksvraag, en daarmee ook het doel, is in beide tradities wezenlijk anders. Fenomenologisch onderzoek is gericht op het begrijpen van een geleefde ervaring van een fenomeen en streeft naar dat begrip door middel van het beschrijven van de essentie van deze geleefde ervaring. GTA is vanaf het begin van de dataverzameling en -analyse gericht op het ontwikkelen van een (substantieve) theorie van een sociaal proces, op het bieden van een verklaringskader, en gaat dus verder dan beschrijven alleen. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden maken beide benaderingen gebruik van kwalitatieve onderzoekstechnieken, zoals het kwalitatieve interview en participerende observatiemethoden. In de praktijk worden deze technieken op een andere manier toegepast, afhankelijk van de onderzoeksbenadering. Het fenomenologisch interview is bijvoorbeeld gericht op het verzamelen van concrete en gedetailleerde ervaringsbeschrijvingen van een specifiek fenomeen. Het interview heeft een open karakter en de interviewer geeft ruimte aan de participant om alle aspecten van de ervaring naar voren te brengen. Een interview in de GTA is gericht op het komen tot verklaringen van sociale processen. Tijdens deze interviews komt de onderzoeker gaandeweg op ideeën, die in de volgende interviews ‘getoetst’ worden, wat uiteindelijk tot een gefundeerde theorie kan leiden. Fenomenologisch onderzoek bestaat doorgaans uit 5-25 participanten, waarbij het precieze aantal afhankelijk is van de complexiteit van het fenomeen en de mate van variatie in de data. Betekenissen zijn oneindig en van datasaturatie kan in fenomenologisch onderzoek geen sprake zijn (Dahlberg, Dahlberg & Nyström, 2008: 176). In de GTA zijn meestal meer participanten betrokken en wordt datasaturatie beschouwd als voorwaarde voor de ontwikkeling van een model.
In de empirisch fenomenologische analyse gaat het om het ontdekken van betekeniseenheden en om het begrijpen van de tekst in zijn geheel om tot een essentie of een thematische beschrijving van het fenomeen te komen. Het coderen in de GTA bestaat uit het fragmenteren van de tekst en gebeurt door open coderen, axiaal coderen en selectief coderen. Het doel van deze analyse is om tot het ontwikkelen van concepten en categorieën te komen. Tot slot is er een groot verschil in hoe de bevindingen worden verwoord en het uiteindelijke product dat aan het publiek wordt gepresenteerd. Fenomenologisch onderzoek heeft als doel een rijke beschrijving van het fenomeen te geven. De GTA is gericht op het ontwikkelen van een (substantieve) theorie, een helder en empirisch onderbouwd conceptueel raamwerk van een sociaal proces.
Relevantie van empirisch fenomenologisch onderzoek
Empirisch fenomenologisch onderzoek voorziet in een begrip van een fenomeen zoals ervaren door verschillende individuen. Dit type onderzoek is bij uitstek geschikt om bijvoorbeeld op het spoor te komen van wat voor de patiënt op de voorgrond staat, wat het betekent om je partner te verliezen of om problemen met borstvoeding te ervaren. Inzicht in de gemeenschappelijkheid van bepaalde ervaringen is van belang voor professionals die met mensen werken, zoals therapeuten, onderwijzers en zorgverleners. Dit inzicht in andermans ervaringen stimuleert een perspectiefwisseling en reflectie op het eigen handelen. Andersom kan de fenomenologische reflectie ook worden toegepast door professionals op hun eigen ervaringen. Het bewust worden van eigen ervaringen en de reflectie daarop bevorderen het leren daarvan en worden veelvuldig gebruikt in lerende gemeenschappen en moreel beraad. Het delen van ervaringen in een groep en de gezamenlijke reflectie daarop kunnen leiden tot nieuwe kennis. Empirisch fenomenologisch onderzoek is daarnaast theoretisch relevant, omdat het nieuwe en onverwachte thema’s kan onthullen die uitnodigen tot verder (en vaak een ander type) onderzoek.
Literatuur
- Ashworth, A. & Ashworth, P.D. (2003). The lifeworld as phenomenon and as research heuristic, exemplified by a study of the lifeworld of a person suffering Alzheimer’s disease. Journal of Phenomenological Psychology, 34, 179-206.
- Beekman, T. & Mulderij, K. (1983). Beleving en ervaring: werkboek fenomenologie voor de sociale wetenschappen. Meppel: Boom.
- Berg, J.H. van den. (1952). Het ziekbed: een hoofdstuk uit de medische psychologie. Nijkerk: G.F. Callenbach.
- Dahlberg, K., Dahlberg, H. & Nyström, M. (2008). Reflective lifeworld research (2nd ed.). Lund: Studentlitteratur.
- Embree, L. (2011). Seven epochės. Phenomenology & Practice, 2, 120-126.
- Finlay, L. (2011). Phenomenology for therapists. Researching the lived world. Oxford: Wiley-Blackwell.
- Giorgi, A. (2009). The descriptive phenomenological method in psychology. A modified Husserlian approach. Pittsburgh, PA: Duquesne University Press.
- Kockelmans, J.J. (Ed.). (1987). Phenomenological psychology: the Dutch School. Dordrecht: Kluwer.
- Langeveld, M.J. (1953). De verborgen plaats in het leven van het kind. In J.H. van den Berg & J. Linschoten (red.), Persoon en wereld (pp. 11-32). Utrecht: Erven J. Bijleveld.
- Manen, M. van. (1990). Researching lived experience. Human science for an action sensitive pedagogy. London/Ontario/Albany, NY: Althouse Press/SUNY Press.
- Manen, M. van. (2011). Fenomenologie: een kwalitatieve stroming met een verscheidenheid aan tradities. In F. de Boer & A. Smaling (red.), Benaderingen in kwalitatief onderzoek (pp. 47-56). Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
- Manen, M. van. (2014). Phenomenology of practice: meaning-giving methods in phenomenological research and writing. Walnut Creek: Left Coast Press.
- Maso, I., Andringa, G. & Heusèrr, H. (2004). De rijkdom van ervaringen: theorie en praktijk van empirisch fenomenologisch onderzoek. Utrecht: Lemma.
- Meide, H. van der. (2014). Data-analyse volgens de fenomenologische reflectieve leefwereldbenadering. KWALON 57, 19(3), 68-73.
- Meide, H. van der & Olthuis, G. (2012). Geraakt worden door verveling. Over shadowing in een fenomenologisch onderzoek naar de ervaringen van oudere patiënten in het ziekenhuis. KWALON 50, 17(2), 41-46.
- Moran, D. (2000). Introduction to phenomenology. London/New York: Routledge.
- Smith, J.A., Flowers, P. & Larkin, M. (2009). Interpretative phenomenological analysis: theory, method and research. London: Sage.
- Strauss, A. & Corbin, J. (1998). Basics of qualitative research: grounded theory procedures and techniques. Newbury Park, CA: Sage.
- Welten, R. (2010). Fenomenologie als houding. In F. Koenraadt (red.), Subjectiviteit in strafrecht en psychiatrie (pp. 3-14). Den Haag: Boom Juridische uitgevers (Pompe reeks deel 63).
Noten
- 1.Zie voor publicaties van leden van de Utrechtse School onder andere: Van den Berg, 1952; Langeveld, 1953; Kockelmans, 1987. Een aantal gebouwen van de Universiteit Utrecht zijn vernoemd naar leden van de Utrechtse School, bijvoorbeeld het Willem Pompe Instituut (een rechtsgeleerde) en het Martinus J. Langeveld-gebouw (een pedagoog).
- 2.Beekman en Mulderij hebben empirisch fenomenologisch onderzoek verricht in het voetspoor van Van Langeveld. Zie Beekman & Mulderij, 1983.
- 3.Ilja Maso, de in 2011 overleden hoogleraar aan de Universiteit van Humanistiek, is auteur van het boek De rijkdom van ervaringen en van verschillende nationale en internationale artikelen en hoofdstukken over fenomenologie.
- 4.Husserl heeft verschillende vormen van reductie onderscheiden die hevig bekritiseerd zijn door andere fenomenologen. Het ligt buiten het doel van dit artikel om hierop in te gaan. Zie Embree, 2011; Van Manen, 2014.
© 2009-2019 Uitgeverij Boom Amsterdam
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.