Welke methode van kwalitatieve dataverzameling leidt tot het verkrijgen van welke conceptuele informatiekarakteristieken?
Samenvatting
Het artikel van Verhulst en Lamberts beoogt een empirische vergelijking uit te voeren van twee belangrijke methoden van kwalitatieve dataverzameling in een praktijkonderzoek, te weten: het diepte-interview en de focusgroep. De vergelijking richt zich zowel op de aard en inhoud van de te verkrijgen informatie alsmede op de ‘hoeveelheid’ informatie. Als zodanig is deze onderzoeksvraag als wezenlijk origineel te beschouwen, in de zin dat een dergelijke, strikt empirische vergelijking niet, of niet vaak, eerder werd onderzocht en gerapporteerd.
Op basis van hun vergelijkende analyse komen de beide auteurs tot ‘[e]en aantal besluiten met betrekking tot de toegevoegde waarde van beide methoden [die] in deze specifieke onderzoeksetting werden geformuleerd’.
Deze besluiten behelzen het volgende:
- Het gebruik van het diepte-interview leidt tot het vinden van meer informatie-eenheden. De auteurs spreken in dit verband van een ‘diepgaande toelichting door de respondent’. Bovendien verschaft het diepte-interview persoonlijke en gedetailleerde informatie.
- De focusgroep leidt tot meer inhoudelijke bespreking en beoordeling van deze informatie-eenheden. Gesproken wordt over een ‘verruiming’ van de discussie en het ontsluiten van aanvullende en minder voor de hand liggende informatie.
Zowel de gevolgde onderzoeksaanpak als de geformuleerde uitkomsten nopen tot een nadere beschouwing.
Onderzoeksmethodologie
Uit de beschrijving die de auteurs geven van het onderzoek wordt duidelijk dat het primaire doel van het onderzoek inhoudelijk gericht was. Het ging om een ‘toetsing van het belang van de factoren (competenties) met betrekking tot een “kwaliteitsvolle praktijkvoering” voor de Vlaamse zelfstandige diëtist’. De vergelijking van de twee methoden van kwalitatieve dataverzameling lijkt een secundair doel te zijn geweest. Als zodanig is hier natuurlijk niets op aan te merken. Maar het lijkt wel tot gevolg te hebben gehad dat de onderzoeksmethodologie voor dit tweede doel, de gerapporteerde methodevergelijking, hieronder heeft geleden. De volgende kritische noten kunnen in dit verband worden geplaatst.
De vergelijking van de beide methoden is, empirisch gezien, gebaseerd op slechts één respondent, die tijdens het diepte-interview is ondervraagd, en van wie de antwoorden tijdens zijn deelname aan de focusgroep nader werden geanalyseerd. Normaliter vergt een stabiele schatting van kwalitatieve informatie in een dergelijk geval een groep van minimaal 5-7 respondenten die ieder individueel worden geïnterviewd, én als groep worden geanalyseerd. Hetzelfde geldt voor het aantal te houden focusgroepen. Bij een vergelijking in de analyse moet bovendien rekening worden gehouden met het gelijktijdig voorkomen van twee bronnen van onnauwkeurigheid, namelijk die tijdens het diepte-interview en die tijdens de focusgroep. Een minimale groepsgrootte voor de diepte-interviews van 12 ligt dan meer voor de hand.
In de analyse worden getalsmatige vergelijkingen uitgevoerd waar het gaat om aantallen indicatoren. Getallen zijn echter niet gedefinieerd in kwalitatief onderzoek, het gaat om (betekenisvolle) patronen. Worden toch getallen gebruikt om tot conclusies te komen, dan zijn deze conclusies niet valide of niet interpreteerbaar. Als de onderzoekers zouden claimen dat dit onderzoek moet worden opgevat als een kwantitatief onderzoek, dan hebben de uitkomsten niet de gewenste statistische eigenschappen (N = 1, geen statistische toetsen, onjuist steekproefontwerp).
In de vergelijking van de resultaten van de ondervraagde respondent kunnen geheugeneffecten optreden, of meer algemeen: leereffecten. Ook na twee maanden kan de ervaring van het eerder gehouden diepte-interview nog sporen hebben achtergelaten bij deze respondent. Indien dit het geval is, dan is de gemaakte vergelijking ook om deze reden niet zuiver. Er is dan sprake van een structurele vertekening in de uitkomsten. Normaliter zou een onderzoeksontwerp worden gehanteerd waarbij de volgordes van de twee metingen per respondent systematisch zouden worden gevarieerd, om daarmee een mogelijke vertekening (bias) te neutraliseren in de empirische vergelijking van de kwalitatieve uitkomsten.
Het gebruik van de term ‘besluiten’ creëert een zekere versluiering van hetgeen de auteurs nu werkelijk wensen te betogen. Gaat het hier om een conclusie, een empirisch onderbouwd antwoord op een onderzoeksvraag, of suggereert de term dat de uitkomsten als indicatief moeten worden opgevat, als het ware richtinggevend voor mogelijk vervolgonderzoek?
Hetzelfde geldt voor de frase: ‘Aan de hand van een concreet voorbeeld uit een praktijkgericht onderzoeksproject wil voorliggend artikel deze verschillen tussen beide methoden aftoetsen.’ Het woord ‘aftoetsen’ maakt geen onderdeel uit van het wetenschappelijk jargon. Het woord ‘toetsen’ laat in het midden welke vorm van toetsing is bedoeld.
Niettegenstaande de kritische toon van deze bemerkingen zijn er ook positieve noten te plaatsen bij dit artikel. De onderzoekers hebben in hun onderzoek meerdere aspecten betrokken. Het gaat om de volgende aspecten:
- breedte: de hoeveelheid factoren;
- diepte: de elaboratie en detaillering van de factoren;
- vertekening (bias): neutrale versus persoonlijk-sensitieve factoren;
- het relatieve belang van de factoren;
- het onderscheid tussen eliciteren en toetsen (inhoudelijk beoordelen): beide zijn noodzakelijk, en wel in deze volgorde.
In een onderzoeksopzet die de eerdergenoemde methodologische bezwaren adresseert, zijn alle door de auteurs genoemde aspecten van belang, en dat is waardevol.
Conceptuele informatiekarakteristieken en methoden van kwalitatieve dataverzameling
Het diepte-interview is al eerder vergeleken met de focusgroep (Groenland, 2007). Daar wordt gesteld dat de keuze van de methode van dataverzameling moet berusten op een analyse van het type informatie dat de onderzoeker uiteindelijk nodig heeft om kennis en inzichten te verkrijgen over het onderwerp van het onderzoek. Groenland stelt:
‘Gaat het om kennis en inzichten die verwijzen naar de binnenwereld van een individu, en de affectieve en cognitieve processen die daar plaatsvinden, dan ligt de keuze voor het diepte-interview in de rede. In een dergelijk interview staan individuele, soms idiosyncratische belevingsstructuren centraal.’
Conceptuele informatiekarakteristieken zoals de bovenstaande sluiten daarmee aan bij de uitvoeringskarakteristieken van het diepte-interview.
En anderzijds:
‘Focusgroepen daarentegen stellen de meer collectieve belevingen centraal. Het gaat hierbij om beelden, afkomstig uit de belevingswereld van meerdere individuen die zoveel raakvlakken met elkaar hebben dat ze tijdens een sessie in de vorm van een focusgroep wederzijds door de deelnemers worden herkend. Aldus is er een basis voor de uitwisseling van groepsbeelden en gezamenlijk beleefde emoties en cognities.’ (Groenland, 2007)
Conceptuele informatiekarakteristieken zoals hier genoemd, hebben de morfologie die past bij de dynamische karakteristieken van de focusgroep.
Een directe, empirische vergelijking van typen informatie die kunnen worden gegenereerd door de focusgroep respectievelijk het diepte-interview ligt daarom minder voor de hand. Het gaat hier kennelijk om ongelijksoortige grootheden, er is geen gemeenschappelijke noemer om een dergelijke vergelijking aan te gaan. Beter is het om voor beide typen informatie apart empirisch te bepalen of, en hoe, er aansluiting is tussen het benodigde type informatie – het geheel van de benodigde conceptuele informatiekarakteristieken – enerzijds en het vermogen om deze informatiestructuur te genereren door middel van de focusgroep, respectievelijk het diepte-interview anderzijds.
Los van het bovenstaande kan worden gezegd dat het besproken artikel de functionaliteiten van het diepte-interview versus de focusgroep beschouwt met betrekking tot het inventariseren van alle factoren (breedte), het diepgaand inhoudelijk bevragen van alle factoren (diepte), het signaleren van mogelijke biases, het rekening houden met mogelijke sensitiviteit van factoren, en het bepalen van het relatieve belang van de factoren. In dat opzicht is het artikel geslaagd te noemen.
Literatuur
- Groenland, E.A.G. (2007). Focusgroep versus diepte-interview in marktonderzoek. KWALON 34, 12(1), 11-12.
© 2009-2021 Uitgeverij Boom Amsterdam
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.