MENU
  • Home
  • Actueel
    • Nieuws
    • Agenda
  • Inhoud
    • Laatste nummer
    • Archief
    • Rubrieken
    • Redactioneel
    • Discussie
    • Artikelen
    • Boekbespreking
    • Praktijk
  • Auteurs
    • Overzicht auteurs
    • Auteursrichtlijnen
  • Abonnementen
    • Abonnement aanvragen
    • Voorwaarden en wijzigingen
  • Over Kwalon
    • Achtergrond
    • Redactie
    • Adverteren
    • Contact
Inloggen
Inhoud
Inhoudsopgave jaargang 19 (2014) / nummer 3
PDF  

Process tracing

Een gestructureerde vorm van analyse in onderzoek naar besluitvorming
Kim Loyens
18 mei 2016

Nederlands English

Samenvatting

Process tracing (PT) is een kwalitatieve onderzoeksmethode om op deductieve of inductieve wijze causale mechanismen in een bepaald sociaal proces te ontrafelen. Het is een vorm van within-case analysis, waarin men op zoek gaat naar processen die de causale relatie tussen specifieke variabelen verklaren (Bennett, 2010). Hiermee wil de methode een alternatief bieden voor de probabilistische vorm van causaliteit in variabelgericht onderzoek, dat voornamelijk correlaties tussen variabelen in kaart brengt. Beach en Pederson (2011) onderscheiden drie types van PT, namelijk theory testing PT, theory building PT en explaining outcome PT. Dit laatste type van PT is hoofdzakelijk casusgeoriënteerd en beoogt te komen tot een specifieke en minimale verklaring voor de onderzochte casus. Concreet wordt deze vorm van PT vooral gebruikt in het domein van internationale politieke wetenschappen, waarin men wil verklaren waarom een historisch fenomeen (bijvoorbeeld een economische crisis of oorlog) zich in of tussen sommige landen wel voordoet en bij andere niet. De andere twee types van PT zijn daarentegen theoriegeoriënteerd, omdat zij de ambitie hebben om theoretische inzichten te ontwikkelen die ook relevant zijn buiten de onderzochte casussen.

Summary

Process tracing: a structured approach to data analysis in decision making studies

Process tracing (PT) has been developed for within-case analysis to unravel causal mechanisms that explain the relationship between independent and dependent variables. It follows an iterative-inductive approach to generate theory on the basis of empirical data. This paper explains how PT can be used in decision making research by using a three step model: (1) one code for each case, (2) preparation of an analytic table, and (3) from fragmentation to integration. The cases that illustrate these steps show that PT results in fine-grained theoretical explanations for decision making and indicates the need of additional between-case analysis.

Keywords

case study research causal mechanism ethnographic research theory development

Keywords

case study research causal mechanism ethnographic research theory development

Inleiding

Dit artikel gaat in op de bijdrage die theoriegeoriënteerde vormen van PT kunnen hebben in de analyse van besluitvormingsprocessen. Hiervoor wordt beroep gedaan op de benadering van Bennett (2010), die PT vergelijkt met het werk van een detective die een misdrijf tracht op te lossen door aan de hand van een groot scala aan (soms tegenstrijdige) tips, aanwijzingen, sporen en bewijsmateriaal een overtuigende verklaring te zoeken voor de gepleegde feiten. In de interpretatieve benadering van kwalitatief onderzoek wordt dit ook wel omschreven als abductie, een methode van kennisontwikkeling die wordt geponeerd als alternatief voor een deductieve of inductieve benadering (Swartz-Shea & Yanow, 2012: 27-28). Dit sluit aan bij analytische inductie gericht op theorieontwikkeling aan de hand van een iteratief proces van formuleren, testen en herformuleren van hypothesen (Smaling, 2003: 54). De onderzoeker zal volgens deze benadering beginnen met één of meerdere werkhypothesen gebaseerd op de literatuur of eerdere ervaring. Deze hypothesen kunnen gaandeweg worden aangepast of aangevuld op basis van in de empirie gevonden ‘pieces of evidence’ (Bennett, 2010: 208). In deze vorm van PT worden dus zowel hypothesen getoetst (theory testing) als nieuwe hypothesen ontwikkeld (theory building) (Beach & Pedersen, 2011). Hoewel deze laatste vorm van PT raakvlakken vertoont met de grounded theory approach (Glaser & Strauss, 1967), onderscheidt deze zich toch duidelijk van die onderzoekstraditie door expliciet de zoektocht naar causale mechanismen centraal te stellen.

Promotieonderzoek naar ethische besluitvorming

De methode van PT wordt in dit artikel geïllustreerd aan de hand van een promotieonderzoek naar ethische besluitvorming bij de Belgische federale politie en de arbeidsinspectie (Loyens, 2012). Dit onderzoek ging uit van de vraag of en hoe organisationele factoren, zoals (in)formele regels, wijze van interactie in het team en type leiderschap (onafhankelijke variabelen), een verklaring kunnen bieden voor de manier waarop rechercheurs en arbeidsinspecteurs omgaan met bepaalde morele dilemma’s (afhankelijke variabele). Een moreel dilemma is een situatie waarin een lastige keuze moet worden gemaakt tussen verschillende waarden, omdat deze niet tegelijkertijd kunnen worden gerealiseerd (Huberts & Naeyé, 2005). Als voorbeeld nemen we hier de keuze van politierechercheurs om wel of geen actie te ondernemen wanneer zij waarnemen dat een collega in de fout gaat (bijvoorbeeld een procedurefout, overtreding van (in)formele regels of een ongepaste houding ten aanzien van collega’s of verdachten). Enerzijds willen zij loyaal zijn aan de collega door hem in te dekken, maar anderzijds willen ze ook correct zijn door de fout aan te kaarten. De respondent kan echter ook de collega erop aanspreken of erover roddelen met anderen.
Op basis van literatuuronderzoek en een pilotstudie in één federale politiedienst gedurende drie maanden voorafgaand aan het eigenlijke empirisch onderzoek werden een conceptueel kader en werkhypothesen opgesteld. Het conceptueel kader (zie Loyens 2013, 2014) is geïnspireerd door verschillende theorieën (zie figuur 1). De grid-group-theorie, ontwikkeld door Mary Douglas (1978) en later verfijnd door Thompson, Ellis en Wildavsky (1990), vormt het centrale uitgangspunt. De grid-group-theorie omvat een typologie bestaande uit de dimensies grid (regelgebondenheid) en group (sociale stratificatie), die elk hoog en laag kunnen zijn. Een combinatie van beide dimensies leidt tot vier manieren van organiseren en vier gedragstypen: hiërarchie (grid hoog, group hoog), egalitarisme (grid laag, group hoog), individualisme (grid laag, group laag) en fatalisme (grid hoog, group laag). Deze theorie duidt de wederzijdse relatie tussen wijze van organiseren en gedrag enkel in algemene zin, en werd daarom aangevuld met enerzijds causale mechanismen van moral disengagement (Bandura, 1999) en role strain (Merton, 1957) en anderzijds situationele condities.
De sociaalpsychologische moral disengagement-theorie bestaat uit acht cognitieve mechanismen die verklaren waarom individuen erin slagen om onethisch gedrag te vertonen zonder zich hierover schuldig te voelen. Concreet stelt deze theorie dat individuen deze mechanismen gebruiken om hun gedrag te reconstrueren aan de hand van cognities die (1) hun acties als minder schadelijk voorstellen (bijvoorbeeld eufemistisch labelen of justificatie door verwijzing naar een hoger doel), (2) hun eigen verantwoordelijkheid in het gedrag minimaliseren (bijvoorbeeld verschuiven of verplaatsen van verantwoordelijkheid) of (3) het leed dat wordt toegebracht aan derden afzwakken (bijvoorbeeld slachtoffer beschuldigen) (Moore, 2008: 129).
De sociologische role strain-theorie vertrekt van de vaststelling dat individuen in een bepaalde rol (bijvoorbeeld politierechercheur, moeder, partner) altijd geconfronteerd worden met meerdere, soms tegenstrijdige verwachtingen, wat spanning teweeg kan brengen. Merton (1957) stelde echter dat individuen er meestal in slagen om met deze spanning om te gaan en identificeerde zeven mechanismen die dit verklaren, waaronder meer belang toekennen aan bepaalde verwachtingen waardoor andere verwachtingen minder benadrukt worden, steun zoeken bij collega’s die met dezelfde rolconflicten geconfronteerd worden en verwachtingen negeren als er geen controle is op de naleving ervan. In beide theorieën worden de mechanismen niet beschouwd als persoonskenmerken, maar als sociale processen die worden uitgelokt door specifieke situationele condities. De mate waarin men weerstand kan bieden tegen deze mechanismen kan wel worden beschouwd als een persoonskenmerk.

Bovenstaande theorieën vormen samen de bouwstenen voor het causale pad dat in concrete situaties een verklaring kan bieden voor de relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen, respectievelijk organisationele factoren en gedrag, beide geoperationaliseerd aan de hand van de grid-group-theorie (zie figuur 1). Volgens George en Bennett (2005: 137) zijn causale mechanismen niet-observeerbare processen die optreden in een bepaalde context en die in die specifieke context een verklaring kunnen bieden voor een bepaalde waarde van de afhankelijke variabele. Causale mechanismen kunnen volgens hen deductief worden afgeleid uit de literatuur of inductief uit de empirische werkelijkheid. Het conceptueel kader uit dit promotieonderzoek werd opgesteld op basis van de literatuur (deductief) en later aangepast op basis van het empirisch onderzoek (inductief). Het conceptueel kader werd dus niet gehanteerd als een deductief instrument, maar tijdens het onderzoek regelmatig als het ware tussen haakjes geplaatst om de empirie met een open blik te bestuderen. Dit wordt ook ‘sophisticated inductivism’ (O'Reilly, 2005: 27) genoemd, waarin de theorie voorloper, medium en uitkomst is van het onderzoek of de iteratief-inductieve benadering (Ezzy, 2002), verwijzend naar een voortdurend proces van deductie (uit theorie) en inductie (uit empirie).

Figuur 1: Conceptueel kader van het promotieonderzoek ‘Integriteit in veiligheid’ (Loyens, 2012)

Uitvoering van de PT-analyse

De centrale vraag werd onderzocht met behulp van (participerende) observaties en informele conversaties (ca. 555 uur), diepte-interviews (ca. 120 uur met 59 respondenten) en documentenanalyse. Het vond plaats in twee federale politie-eenheden en twee federale arbeidsinspectiediensten in de periode september 2009 tot en met mei 2011. Dit resulteerde in een grote hoeveelheid rijke data over organisationele factoren, die de cultuur in de vier organisaties typeren (onafhankelijke variabelen) en de besluitvormingsprocessen in 405 morele dilemma’s (die in deze bijdrage casussen worden genoemd) waarmee de respondenten geconfronteerd werden (afhankelijke variabele). Wat betreft klokkenluiden, dat als voorbeeld wordt gebruikt in dit artikel, werden 49 casussen onderzocht. In een eerste fase werden de verzamelde data gereduceerd en gecategoriseerd door middel van het open coderen (Boeije, 2005) met behulp van het softwareprogramma NVivo. Hoewel open coderen toelaat om een volledig proces en de stappen in dat proces te categoriseren (in NVivo via respectievelijk parent node en child nodes), houdt het opsplitsen in codes die afzonderlijk kunnen worden opgeroepen het risico in dat het procesmatige element dat zo cruciaal is in besluitvormingsstudies verloren gaat. Daarom werd voor de verdere analyse de methode van PT gebruikt, die hieronder stapsgewijs wordt toegelicht aan de hand van enkele concrete casussen.
Bij PT is het enerzijds belangrijk om alle data omtrent één casus samen te houden, maar deze anderzijds ook analytisch op te splitsen in logische componenten om theorievorming of het testen ervan toe te laten. In dit promotieonderzoek gebeurde dit aan de hand van drie stappen. Bij de toepassing hiervan werd gebruik gemaakt van NVivo (in stap 1) en Excel (in stap 2 en 3). Het toepassen van dit stappenplan kan de onderzoeker helpen bij het omzetten van gedetailleerde en rijke data in analytisch gereconstrueerde besluitvormingsprocessen, die de basis kunnen vormen voor theorieontwikkeling.

Stap 1: één code voor elke casus

Allereerst is het van belang om de informatie over het besluitvormingsproces in een concreet dilemma vanuit alle beschikbare databronnen (observaties, conversaties, interviews, documenten) samen te brengen. Dit gebeurt door het toekennen van eenzelfde code aan elk datafragment dat verband houdt met een specifieke casus. Dit codeerproces kan worden uitgevoerd met het softwareprogramma NVivo of met een ander code and retrieve-programma. Deze stap is louter ter voorbereiding van de volgende stappen en heeft als doel om alle verzamelde data omtrent één casus eenvoudig te kunnen terugvinden.

Stap 2: voorbereiding van de Exceltabel

Om ervoor te zorgen dat alle informatie omtrent eenzelfde casus bij elkaar blijft (en het procesmatige aspect in de casus behouden blijft), is het programma Excel een handig hulpmiddel. Concreet wordt in de tweede stap een Exceltabel gemaakt waarin elke rij een casus voorstelt en elke kolom een specifiek aspect van die casus. Hoeveel kolommen en hoeveel rijen er nodig zijn, hangt uiteraard af van de specifieke onderzoeksvraag en het type data. In dit onderzoek werden zes typen van kolommen onderscheiden, namelijk metadata, achtergronddata, ruwe data, variabelen, mechanismen en verhaallijn. Afhankelijk van de onderzoeksvraag kan elk type meerdere kolommen omvatten. Deze zullen in de derde stap verder worden toegelicht.

Stap 3: van fragmentatie naar integratie bij het invullen van de Exceltabel

Nadat de kolommen zijn aangemaakt in Excel, moeten deze stapsgewijs ingevuld worden. Deze derde stap begint met het invullen van de meta- en achtergronddata (a); daarna volgt het invoegen van ruwe data (b) en variabelen en mechanismen (c), om het besluitvormingsproces analytisch uiteen te rafelen, waarna in de integratiefase de verhaallijn gereconstrueerd kan worden (d).

Ad a. Metadata en achtergronddata

De ‘metadata’-kolommen bevatten informatie over de wijze waarop de dataverzameling heeft plaatsgevonden. In dit onderzoek was er bijvoorbeeld een kolom met als titel ‘databron’, waarin werd opgenomen of de data voortkwamen uit interviews, observaties, conversaties of documenten (of een combinatie van deze). Dit laat toe om in een latere fase na te gaan of een causaal pad dat voornamelijk gebaseerd is op interviews er anders uitziet dan een causaal pad waarin vooral observatiedata centraal staan. Andere soorten ‘metadata’ zijn de locatie waar interviews hebben plaatsgevonden en de naam van de interviewer (als er in een team gewerkt wordt). In de kolommen met ‘achtergronddata’ plaats je daarentegen informatie over de context van het besluitvormingsproces. Concreet waren er in dit onderzoek vijf kolommen met achtergronddata, namelijk jaar waarin het dilemma plaatsvond, organisatie, verteller/actor (kan dezelfde zijn), type dilemma (bijvoorbeeld klok luiden of niet) en type onderzoek (klein, medium, groot). Deze laatste twee verwijzen naar de situationele condities in het conceptueel kader (zie figuur 1), die het besluitvormingsproces kunnen beïnvloeden.

Ad b. Ruwe data

Het is erg nuttig om in een kolom ‘ruwe data’ te voorzien, waarin een selectie wordt weergegeven van de meest essentiële citaten van respondenten of fragmenten uit veldnotities. Deze kolom geeft dan per casus een beknopte weergave van de ruwe data die de kern uitmaken van het besluitvormingsproces. Dit kan later van pas komen tijdens het schrijven van een artikel of onderzoeksrapport om belangrijke citaten snel terug te vinden. Het betreft hier met andere woorden geen korte samenvatting van het besluitvormingsproces in eigen woorden, aangezien dit pas wordt gedaan in stap 3d.

Ad c. Variabelen en mechanismen

Het belangrijkste onderdeel van stap 3 is het invullen van de variabelen en mechanismen. Hierin wordt het besluitvormingsproces analytisch opgesplitst of gefragmenteerd in logische componenten. Deze componenten kunnen deductief worden afgeleid uit het conceptueel kader of inductief worden bepaald op basis van de empirie als het conceptueel kader niet toereikend blijkt te zijn. Als dit laatste het geval is, kan dit aanleiding geven tot het aanpassen van het conceptueel kader. Een combinatie van beide (deductie en inductie), zoals in dit onderzoek, is ook mogelijk. In dit onderzoek werd elke casus opgesplitst in drie componenten, namelijk de onafhankelijke variabelen (organisationele factoren), de afhankelijke variabele (gedragsstijl) en de causale mechanismen die een causale verklaring boden voor de relatie tussen de onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabele. Deze analytische fragmentatie wordt geïllustreerd in tabel 1 voor zes klokkenluidersdilemma’s (namelijk in de kolommen AV, OV en causale mechanismen).

Ad d. Reconstructie van de verhaallijn

Als alle componenten van een casus na analytische fragmentatie zijn ingevuld in de tabel is het belangrijk om die ‘puzzelstukjes’ weer op de juiste plaats te leggen. Dit kan door het reconstrueren van de verhaallijn in een aparte kolom. In deze fase komt de echte detective in de onderzoeker naar boven. Op basis van de beschikbare ‘pieces of evidence’ (Bennett, 2010: 208) moet een logische en overtuigende verklaring worden gezocht voor de beslissing die genomen wordt in elke specifieke casus. Hierin moet de onderzoeker niet enkel oog hebben voor de variabelen en mechanismen in stap 3c, maar ook voor de informatie die eerder in de tabel is ingevuld, zoals situationele condities en andere achtergronddata. Deze verhaallijn kan woordelijk (zie tabel 1) of visueel (zie figuur 2) worden weergegeven. Op basis van deze verhaallijn kunnen theoretische inzichten uit literatuur worden aangepast of verfijnd. Eerder onderzoek naar politiecultuur stelt bijvoorbeeld dat zwijggedrag van politiemedewerkers verklaard kan worden door een sterke solidariteit tussen collega’s, die gelijkenissen vertoont met egalitaristische teaminteractie (Skolnick, 1975). We kunnen echter op basis van dit onderzoek vaststellen dat ook individualistische teaminteractie kan leiden tot zwijggedrag, wat verklaard kan worden door verschillende causale mechanismen (namelijk verplaatsing van verantwoordelijkheid, meer belang toekennen aan bepaalde verwachtingen en steun zoeken bij collega’s). Dit geeft dus aanleiding tot verfijning van de theorie.

Tabel 1: Analytisch overzicht van afhankelijke en onafhankelijke variabelen (respectievelijk AV en OV), causale mechanismen en reconstructie van de verhaallijn bij zes casussen

Nr.AVOVMechanismenReconstructie verhaallijn
1(I) Zwijgen(I) TeaminteractieVerplaatsing van verantwoordelijkheidMijn collega gaat in de fout en ik besluit om hem erop aan te spreken. Ik zeg ook dat hij niet meer op mij kan rekenen als hij het nog een keer zou doen, maar ik ga het niet melden aan mijn baas want de kosten voor mezelf zouden hoger zijn dan de baten. Bovendien is iedereen in ons team verantwoordelijk voor zijn eigen gedrag.
2(I) Zwijgen(I) TeaminteractieVerplaatsing van verantwoordelijkheidOmwille van de individualistische teaminteractie en grote individuele autonomie ben ik niet verantwoordelijk voor het gedrag van mijn collega's. Ik moet er dus niets over zeggen, tenzij ik weet dat de persoon er rekening mee zal houden.
(I) Autonomie
3(I) Zwijgen(I) TeaminteractieVerplaatsing van verantwoordelijkheidIk geef mijn collega nog één kans nadat hij procedurefouten heeft gemaakt maar als hij het nog eens doet laat ik hem stikken. Het is niet mijn verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat mijn collega z'n dossier goed doet.
4(I) Zwijgen(I) TeaminteractieBelangIk laat mijn collega zijn dossiers op zijn eigen manier doen, en zeg er dus niet altijd iets van als mijn collega zijn dossier doet op een manier waar ik niet achter sta. De relatie met mijn collega is belangrijker dan de kwaliteit van de dossiers. Als het nodig is, vanuit het algemeen belang, zal ik iets zeggen tegen mijn collega over de manier waarop hij zijn onderzoek doet en dan doe ik dit omdat ik meer ervaring heb dan hij en dus ook meer autoriteit.
[(H) Status][Hoger doel]
5(I) Zwijgen(I) TeaminteractieVerplaatsing van verantwoordelijkheidOmwille van de individualistische teaminteractie en grote individuele autonomie ben ik niet verantwoordelijk voor het gedrag van mijn collega's. Als iemand anders z'n dossier niet goed doet is dat niet mijn verantwoordelijkheid. Ik ben collegiaal en respecteer zijn autonomie.
(I) Autonomie
6(E) Melden(I) TeaminteractieBelangMijn collega is niet collegiaal als hij het dossier volledig naar zich toetrekt en geen feedback accepteert van anderen. Als ik er iets over ga zeggen tegen andere collega's of mijn leidinggevende ben ik natuurlijk ook niet zo collegiaal. Ik beslis toch om het te bespreken met andere collega's en leidinggevenden in alle openheid omdat ik op die manier hoop de individualistische groepssfeer te doorbreken die door de jaren heen vaak nefaste gevolgen had voor de kwaliteit van het recherchewerk en de sfeer op het werk.
Steun zoeken bij collega’s

Als blijkt dat niet alle puzzelstukjes op hun plaats vallen omdat er één ontbreekt of niet lijkt te passen, is dit een signaal dat de onderzoeker opnieuw data moet gaan verzamelen. Dit is een iteratief proces, dat uiteindelijk moet leiden tot een passende analytische reconstructie van het besluitvormingsproces in elke casus.

Figuur 2: Visuele weergave van de reconstructie van de verhaallijn in het zesde klokkenluidersdilemma

Vergelijking tussen casussen als essentieel sluitstuk van PT

Omdat PT een vorm is van diepgaande casusanalyse (ook wel within-case analysis genoemd), is deze methode eigenlijk niet zo geschikt om vergelijkend onderzoek te doen waarin het de bedoeling is om verschillen en gelijkenissen in causale paden van diverse casussen in kaart te brengen. Toch is die between-case analysis een essentiële bijkomende stap in onderzoek dat op basis van PT in meerdere casussen aan theorievorming wil doen. De hierboven geïllustreerde stappen zijn hiervoor een goede voorbereiding omdat zij kunnen helpen bij de ontwikkeling van een typologie van causale paden die besluitvorming verklaren. In het Excelbestand kun je namelijk sorteren op verschillende kolommen. Je kunt bijvoorbeeld alle casussen waarin de beslissing werd genomen om de klok te luiden onder elkaar weergeven om de causale paden en de onafhankelijke variabelen die daarin een rol speelden met elkaar te vergelijken. Omdat elk causaal pad analytisch is gefragmenteerd, kan de onderzoeker snel inschatten wat de gemeenschappelijke elementen zijn en waar de verschilpunten zich situeren (namelijk in de onafhankelijke variabelen, de afhankelijke of in het causale pad ertussen). Hoe dit proces precies verloopt, valt echter buiten het bestek van deze bijdrage.

Conclusie

Process tracing (PT) kan worden gebruikt in onderzoek naar besluitvormingsprocessen door data over één casus uit diverse bronnen analytisch uiteen te rafelen en vervolgens het verhaal van het besluitvormingsproces te reconstrueren ter voorbereiding van vergelijkende casusanalyse. De methode maakt het mogelijk om interactie-effecten tussen verschillende onafhankelijke variabelen in kaart te brengen door exploratie van causale mechanismen tussen deze variabelen en het fenomeen dat men wil verklaren. Ook biedt PT de mogelijkheid om expliciet oog te hebben voor equifinaliteit, wat verwijst naar de mogelijkheid dat eenzelfde uitkomst (bijvoorbeeld type beslissing) in verschillende casussen kan worden verklaard door diverse causale paden (combinatie van causale mechanismen en situationele condities) (Bennett, 2010). PT erkent bovendien het belang van de zoektocht naar asymmetrische verklaringen voor het optreden en het niet-optreden van een bepaald type gedrag. Vaak gaan onderzoekers ervan uit dat het uitblijven van bepaald gedrag kan worden verklaard door het ontbreken van factoren die het optreden van gedrag verklaren. Na het toepassen van PT in dit promotieonderzoek bleek dat dit niet altijd het geval is. In de zes weergegeven casussen was immers zowel het zwijgen als het melden naar aanleiding van onethisch gedrag van een collega vooral het gevolg van individualistische teaminteractie. Enkel de causale mechanismen in combinatie met situationele condities (die samen het causale pad vormen) bleken verschillend te zijn. Waar het zwijgen gemotiveerd was door het doorschuiven van verantwoordelijkheid naar de betreffende collega, werd het melden verklaard door de wens om de individualistische teaminteractie te doorbreken. Deze bevinding zou in variabelgericht onderzoek niet worden opgemerkt, omdat de verklaring voor zwijgen of melden in dat type onderzoek eerder gezocht wordt in een verschil in de onafhankelijke variabele, zoals bijvoorbeeld de impact van respectievelijk een egalitaristische of een individualistische teaminteractie. Dit voorbeeld illustreert daarmee dat een diepgaande casusanalyse die oog heeft voor procesmatige aspecten een meer verfijnde verklaring kan bieden dan een analyse die zich beperkt tot het in kaart brengen van (on)afhankelijke variabelen. De keerzijde van de medaille is echter dat voor PT een grote hoeveelheid data nodig is vanuit diverse databronnen in combinatie met een iteratief proces van dataverzameling en -analyse. Dit is in de praktijk niet altijd haalbaar wegens gebrek aan middelen en/of tijd. Daarnaast houdt de focus op diepgaande casusanalyse ook het risico in dat de kloof tussen rijke gecontextualiseerde data en theoretische generalisering erg groot wordt en dat theorieontwikkeling dientengevolge een moeilijke uitdaging wordt. Een evenwichtige balans tussen analyse op het niveau van de specifieke casus en analyse gericht op vergelijking tussen casussen is hierbij essentieel.

Vorige Inhoudsopgave Volgende
Twitter Facebook Linkedin
Delen Print PDF

Literatuur

  • Bandura, A. (1999). Moral disengagement in the perpetration of inhumanities. Personality and Social Psychology Review, 3(3), 193-209.
  • Beach, D. & Pederson, R.B. (2011). Process tracing methods: foundations and guidelines. Michigan: University of Michigan Press.
  • Bennett, A. (2010). Process tracing and causal inference. In H.E. Brady & D. Collier (Eds.), Rethinking social inquiry. Diverse tools, shared standards (pp. 207-220). Lanham: Rowman and Littlefield Publishers.
  • Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
  • Douglas, M. (1978). Cultural bias. London: Royal Anthropological Institute.
  • Ezzy, D. (2002). Qualitative analysis: practice and innovation. London: Routledge.
  • George, A.L. & Bennett, A. (2005). Case studies and theory development in the social sciences. Cambridge: MIT Press.
  • Glaser, B. & Strauss, A. (1967). The discovery of grounded theory: strategies for qualitative inquiry. Chicago: Aldin.
  • Huberts, L.W.J.C. & Naeyé, J. (2005). Integriteit van de politie: wat we weten op basis van Nederlands onderzoek. Zeist: Kerckebosch.
  • Loyens, K. (2012). Integrity secured. Understanding ethical decision making among street-level bureaucrats in the Belgian Labor Inspection and Federal Police. Proefschrift KU Leuven.
  • Loyens, K. (2013). Grid-group cultural theory and the causal mechanism approach as requisite partners. Explaining enforcement decisions in a West-European labour inspection. Innovation: The European Journal of Social Science Research, 26(4), 416-435.
  • Loyens, K. (2014). Rule bending by morally disengaged detectives: an ethnographic study. Police Practice & Research, 15(1), 62-74.
  • Merton, R.K. (1957). The role-set: problems in sociological theory. The British Journal of Sociology, 8(2), 106-120.
  • Moore, C. (2008). Moral disengagement in processes of organizational corruption. Journal of Business Ethics, 80, 129-139.
  • O'Reilly, K. (2005). Ethnographic methods. London: Routledge.
  • Schwartz-Shea, P. & Yanow, D. (2012). Interpretive research design. Concepts and processes. New York: Routledge.
  • Skolnick, J.H. (1975). Justice without trial: law enforcement in democratic society. New York: John Wiley and Sons.
  • Smaling, A. (2003). Inductive, analogical, and communicative generalization. International Journal of Qualitative Methods, 2(1), 52-67.
  • Thompson, M., Ellis, R. & Wildavsky, A. (1990). Cultural theory. Boulder: Westview Press.

© 2009-2021 Uitgeverij Boom Amsterdam


De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:


Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).

No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.

Nummer 3, oktober 2020, jaargang 25

ABONNEER je nu NIEUWSTE nummer VORIGE nummers
© 2009-2021