Commentaar op het essay van Harrie Jansen
Samenvatting
In het betoog van Harrie Jansen staat het begrip ‘werkelijkheid’ centraal, en dat is terecht. De ‘werkelijkheid van objecten (dingen, processen)’, zoals hij het formuleert, vormt immers het decor, de stoffelijke wereld, waarin menselijk gedrag in algemene zin het studieobject van sociaalwetenschappelijk onderzoek vormt. De auteur stelt dat de waarheid van de stelling dat deze werkelijkheid een objectieve werkelijkheid is, niet kan worden bewezen. Ook daar valt weinig tegen in te brengen. Dit laat echter onverlet dat beide mogelijkheden er is één objectieve werkelijkheid of er zijn multipele, subjectief beleefde werkelijkheden openblijven. Dan komen er stellingen die aannemelijk maken dat het onderzoeksproces zelf een subjectief (of op zijn hoogst een geobjectiveerd) interpretatieproces is, en ook dat is invoelbaar. Maar dan gaat het mis in het betoog. Gegeven deze stellingen trekt de auteur namelijk de conclusie dat kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksbenaderingen, in termen van kennistheorie ten aanzien van de werkelijkheid, van dezelfde soort zijn. Omdat we niet kunnen vaststellen of de objectieve werkelijkheid bestaat, omdat we de werkelijkheid alleen maar kunnen kennen zoals ze zich aan ons voordoet, zouden zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoekers de facto het kwalitatieve, subjectieve interpretatiekader als uitgangspunt moeten nemen.
Ik zou daartegenover willen stellen dat de onderzoeker die een objectief wereldbeeld aanhangt, en moet terugvallen op een subjectief interpretatieproces, nog steeds objecten van onderzoek, methoden van dataverzameling en analyse kan en moet kiezen, die wezenlijk verschillen met die uit de kwalitatieve benadering. Het blote feit dat de beide opvattingen ter zake van de werkelijkheid structureel en inhoudelijk van elkaar verschillen, heeft als zodanig al consequenties voor de wijze waarop het wetenschappelijk onderzoek de werkelijkheid dient te benaderen.
De aard van het wereldbeeld bepaalt de onderzoeksbenadering. Niet het onvermogen om het bestaan van een objectieve werkelijkheid te bewijzen.
Inleiding
Opvattingen van de werkelijkheid
Het essay van Jansen behandelt drie aspecten die onderling met elkaar in verband kunnen worden gebracht: werkelijkheid, waarneming en rapportage. Dit correspondeert met de notie (een metatheorie) dat elke theorie drie aspecten van de wereld (de werkelijkheid) beschrijft: hoe is de wereld gestructureerd en inhoudelijk vormgegeven (werkelijkheid), wat moet er daarom (relevantie) worden gemeten (waarneming), en op welke wijze moeten de elementen van de metingen worden geanalyseerd (wijze van rapportage)? We kunnen nu twee theorieën formuleren over de werkelijkheid zelf: een theorie over de objectieve wereld en een theorie over een subjectieve wereld. Een uitwerking van beide theorieën naar de drie eerdergenoemde aspecten volgt nu.
Werkelijkheid
Er bestaat een objectieve wereld die alleen nog maar behoeft te worden ontdekt en beschreven; er is één altijd bestaande en onveranderlijke objectgebonden realiteit. De werkelijkheid is eindig in termen van inhoud, op een dag is alle kennis ontdekt. We hebben vijf zintuigen, maar wellicht zijn er meer. We hebben nu die zintuigen die ons in staat stellen om in voortdurende interactie met de materiële aarde te functioneren, met als primaire doel om ons voort te planten, en daarmee de menselijke soort in stand te houden. De wereld heeft intrinsieke, causale structuren, die het menselijk gedrag in brede zin verklaren. Door de bouw van onze hersenen kunnen we wellicht alleen deelstructuren van de werkelijkheid recreëren in theorieën.
Er bestaat een (sociale) wereld die voortdurend wordt gecreëerd en gerecreëerd en die niet meer bestaat wanneer er geen levende, functionerende mensen bestaan. De werkelijkheid is een constructie van de menselijke geest, die dus alleen maar kan bestaan in een toestand van leven en bewustzijn, en die de functie heeft om te overleven in de sociale structuren waarin wij leven. Bewustzijn impliceert een notie van jezelf en de (sociale) buitenwereld, waarop wij reflecteren. Waar de buitenwereld verandert (oorlog, natuurrampen, technologie, machtsstructuren), brengen wij geëvolueerde of nieuwe dynamische evenwichten aan in de verhouding van onszelf met onze sociale en fysieke buitenwereld. Causaliteit is een door de mens ontworpen hulpmiddel om ordening en predictie te creëren in ons dagelijks leven/ons leven als wetenschapper.
Waarneming
In een objectieve wereld is de onderzoeker bij uitsluiting op zoek naar de onveranderlijke inhoud en structuren van de objectieve werkelijkheid. Hij heeft een notie dat verklaringsmodellen idealiter een universele geldigheid moeten hebben. Het geldigheidsgebied van een theorie bestrijkt het universum van gedrag in natuurlijk in te delen contexten. Er is een notie dat, naar analogie met de natuurwetenschappen, de ultieme inzichten in kleine en elegante theorieën en modellen kunnen worden beschreven (het principe van ‘Ockham's Razor’1). De natuur, de wereld, is als een dynamisch en causaal krachtenspel, aangedreven door enige grondkrachten, en idealiter beschreven in een unificatietheorie. De zoektocht is dus naar objectieve waarnemingen: waarnemingen waarvan de eenheid in objectieve toestand bestaat, en de waarden alleen maar afhangen van het object dat wordt waargenomen/gemeten.
In een subjectieve wereld richt de onderzoeker zich op inhoud en structuren die door mensen worden geconstrueerd. Deze inhouden en structuren ontlenen hun bestaansrecht aan de functies die ze hebben voor individuen en samenlevingen. De individuele en sociale werkelijkheden die we onderzoeken, staan in dienst van het menselijk functioneren of ons voortbestaan als menselijke soort. Theorien en modellen zijn verbonden aan plaats, tijd en verandering. Ze komen en gaan, of passen zich aan, in functie van het menselijk functioneren.
In empirisch onderzoek vertaalt zich dit in onderzoeksbenaderingen die zich richten op verschillende aspecten (objecten) van de aangehangen opvatting over de werkelijkheid. Een voorbeeld met betrekking tot concepten en relaties tussen concepten:
- Kwalitatief onderzoek: welke componenten/onderdelen van een concept/construct ervaart een persoon in zijn belevingswereld als een holistische eenheid in hun opbouw? Hoe en waarom heeft een concept juist deze morfologie? Hoe of op welke wijze oefenen oorzaken op causale wijze hun effecten uit op gevolgen?
- Kwantitatief onderzoek: uit welke onderling statistisch onafhankelijke componenten is het concept analytisch gezien opgebouwd? In welke mate oefenen oorzaken op causale wijze hun effecten uit op gevolgen?
Rapportage
De rapportage volgt enerzijds een universeel interpretatieproces en anderzijds zijn er verschillen, omdat de gemeten aspecten van de gekozen werkelijkheid inherent van elkaar verschillen. Ook hier moet er consistentie zijn met het gekozen wereldbeeld. Dit vertaalt zich in een keuze ten aanzien van de inhoud van de rapportage en de wijze waarop deze inhoud wordt gerapporteerd.
Data bestaan nu uit getallen of woorden. In beide gevallen moeten er bewerkingen op plaatsvinden om betekenisvolle patronen te vinden. Dat is de overeenkomst. Het verschil is dat in een kwalitatieve benadering de getallendimensie niet is gedefinieerd. Er kan dus niet worden gerekend. Antwoorden moeten als patronen worden geanalyseerd. In kwantitatief onderzoek mogen wiskundige bewerkingen op de getallenmatrix worden uitgevoerd. Dit resulteert in kengetallen.
De laatste stap is weer vergelijkbaar: zowel kengetallen als antwoordpatronen worden door de analist genterpreteerd door deze in verband te brengen met de te beantwoorden onderzoeksvragen. De antwoorden op de onderzoeksvragen vormen de conclusies van het onderzoek.
Tot slot
Ook als we instemmen met het betoog van Jansen dat we uiteindelijk, in onze eigen belevingswereld als reflectief mens, de werkelijkheid subjectief en idiosyncratisch waarnemen, beleven en rapporteren, dan nog zouden we in dit geval de werkelijkheid waar we deel van uitmaken, anders benaderen in onderzoek. Het maakt toch uit of we die ene onveranderlijke werkelijkheid onderzoeken die er altijd is, of dat we individuele en sociale werkelijkheden onderzoeken die mensen construeren, en die ophouden te bestaan waar mensen niet langer interacteren of niet langer bestaan. In het laatste geval bestaan er alleen werkelijkheidsbelevingen die in dienst staan van ons functioneren of ons voortbestaan als menselijke soort. Het gaat hier dus om aspecten van kennisleer, opgevat als de leer betreffende het wezen, de methoden en de grenzen van de menselijke kennis, die apert inhoudelijk verschillend zijn als we de werkelijkheid als het te onderzoeken object beschouwen.
Een laatste, narratief voorbeeld van de incompatibiliteit van de twee benaderingen: wat klopt hier niet?
De slanke jongeman benadert het bekoorlijke meisje met een montere glimlach in de halfgevulde bar. Zachte, intieme muziek klinkt op de achtergrond. ‘Hallo’, zegt hij zachtjes, ‘ik keek naar je en ik vond je gelijk leuk. Ik wil je graag beter leren kennen.’ Resoluut trekt hij een korte vragenlijst uit zijn borstzak. De eenduidig geformuleerde vragen, geflankeerd door scherp belijnde Likert-schalen, lonken naar haar. ‘Zou je deze voor mij willen invullen?’ Hij glimlacht er schalks bij.
Noot
- 1.Het ‘scheermes’ een term die Ockham zelf niet gebruikte symboliseert het wegscheren van alle onnodige ingewikkeldheden om bij de eenvoudigste verklaring uit te komen (vgl. Wikipedia).
© 2009-2021 Uitgeverij Boom Amsterdam
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.