MENU
  • Home
  • Actueel
    • Nieuws
    • Agenda
  • Inhoud
    • Laatste nummer
    • Archief
    • Rubrieken
    • Redactioneel
    • Discussie
    • Artikelen
    • Boekbespreking
    • Praktijk
  • Auteurs
    • Overzicht auteurs
    • Auteursrichtlijnen
  • Abonnementen
    • Abonnement aanvragen
    • Voorwaarden en wijzigingen
  • Over Kwalon
    • Achtergrond
    • Redactie
    • Adverteren
    • Contact
Inloggen
Inhoud
Inhoudsopgave jaargang 19 (2014) / nummer 2
PDF  

De grenzen van taal en het belang van weerstand

Reinoud Bosch
18 mei 2016

Samenvatting

Het lijkt erop dat Jansen bezig is met een zoektocht. Schreef hij in KWALON 50 nog een artikel met (post)positivistische ondertonen (Jansen, 2012), dit keer overheersen constructivistisch-postmodernistische ideeën. Het siert Jansen dat hij deze zoektocht onderneemt en dat hij ons van zijn zoektocht kennis laat nemen. Dat is open, eerlijk en verantwoordelijk, naar mijn mening essentiële criteria voor een goede wetenschapper die kennis en wijsheid nastreeft. Zoals wel vaker het geval is bij constructivistisch-postmodernisme verwaarloost Jansen in zijn artikel wel (een deel van het belang van) de grenzen van taal en het belang van weerstand.

De grenzen van taal

Volgens Jansen kan niet worden bewezen dat er een werkelijkheid van objecten bestaat die wij de objectieve werkelijkheid noemen. Hij onderbouwt deze uitspraak met het argument dat de uitspraken ‘Ik denk, dus ik ben’ en ‘Het zijn bestaat’ tautologisch zijn. Dat is te kort door de bocht en leidt bovendien tot een verwarring tussen de begrippen ‘objectieve werkelijkheid’ en ‘het zijn’. Als Jansen wil beargumenteren dat het bestaan van een objectieve werkelijkheid niet kan worden bewezen, moet hij eerst een definitie geven van ‘objectief’ en ‘werkelijkheid’, anders weten wij niet waar hij het over heeft. Laat ik er for argument’s sake van uitgaan dat Jansen met ‘objectief’ bedoelt dat bij wetenschap ‘subjectieve meningen, overtuigingen, waarden en politieke idealen geen rol [horen te] spelen’ (Koningsveld, 2006: 44). Verder zal ik ervan uitgaan dat Jansen met ‘realiteit’ een externe realiteit bedoelt los van mogelijke impressies van die externe realiteit. Dit is in overeenstemming met Jansens argument dat niet te bewijzen is dat mensen zintuigen hebben waarmee we de ‘werkelijkheid’ kunnen waarnemen. Met andere woorden, volgens Jansen is niet te bewijzen dat er een realiteit bestaat los van impressies en dat het mogelijk is uitspraken over zo'n externe realiteit te doen die niet subjectief gekleurd zijn. Met die uitspraken ben ik het volledig eens (Bosch, 2012).
Maar de uitspraken ‘Ik denk, dus ik ben’ en ‘Het zijn bestaat’ gaan niet over een ‘objectieve werkelijkheid’. Descartes’ uitspraak had tot doel het eindpunt weer te geven van de methode van twijfel, die stelt dat alles waaraan het mogelijk is te twijfelen als onwaar moet worden beschouwd, zodat alleen een absolute waarheid overblijft. Volgens Descartes kan alleen niet worden getwijfeld aan ‘Ik denk, dus ik ben’, en dat is iets heel anders dan het poneren van het bestaan van een ‘objectieve werkelijkheid’. Daaraan kon volgens Descartes zeer zeker worden getwijfeld, getuige ook zijn befaamde droomargument. Hetzelfde geldt voor het idee dat ‘het zijn bestaat’. ‘Het zijn’ staat niet gelijk aan een externe objectieve werkelijkheid. Doel van het begrip ‘het zijn’ is juist de twijfel aan het bestaan van zo'n externe objectieve werkelijkheid te incorporeren, maar dat is Jansen kennelijk ontgaan. Zowel Descartes als Heidegger was het fundamenteel oneens met het idee dat het te bewijzen zou zijn dat er een externe objectieve werkelijkheid zou bestaan. Omdat aan ‘Ik denk, dus ik ben’ kan worden getwijfeld (Bosch, 2012: 13), zal ik me hier verder beperken tot de uitspraak ‘Het zijn bestaat’.

De uitspraak ‘Het zijn bestaat’ is inderdaad tautologisch. Als je louter met behulp van taal iets wil definiëren en vervolgens vraagt om taalkundige definities van onderdelen van die definitie, dan eindig je uiteindelijk altijd met een tautologie. Zo wordt bijvoorbeeld ‘kennis’ in Van Dale gedefinieerd als ‘weten van’ en ‘weten’ als ‘kennis’. In de ontologie zijn hele boekdelen volgeschreven over de betekenis van het woordje ‘is’ (Berto, 2013). Dat houdt filosofen van de straat, maar leidt niet altijd tot opheldering. Het primaire doel van de uitspraak ‘Het zijn bestaat’ is mijns inziens bewustwording. Als peuter weet je niet hoe je dat rode ding met die specifieke geur en smaak moet noemen, totdat iemand ‘aardbei’ zegt terwijl die persoon naar dat rode ding wijst. Het rode ding was er al als onderdeel van het zijn, het was alleen nog niet gekoppeld aan het woord ‘aardbei’. Dat geldt voor elk woord. Bij de uitspraak ‘Het zijn bestaat’ gaat het erom de geadresseerde ertoe te bewegen zich open te stellen voor alles wat er is. Rode dingen, impressies, twijfels, gedachten, subjectiviteit, maar ook weerstand, waarover straks meer.
Taal heeft zijn grenzen en die grenzen liggen in het gebrek aan correspondentie: zoals Jansen zelf aangeeft, is een woord niet hetzelfde als hetgeen waar het naar verwijst. Het woord ‘aardbei’ is niet zelf een aardbei en het is best lastig een taalkundige definitie van ‘aardbei’ te geven zonder naar (een schets of foto van) het rode ding zelf te wijzen. Niets bijzonders. Er is meer dan taal in het zijn.

Het belang van weerstand

Dat niet bewezen kan worden dat er een externe objectieve werkelijkheid bestaat en dat wij zintuigen hebben, wil nog niet zeggen dat je maar van alles kunt beweren over wat er is in het zijn. Dat is een ander belang van de uitspraak ‘Het zijn bestaat.’ Ik zou kunnen opschrijven dat bestuurders van auto's in het algemeen beginnen met rijden als het stoplicht op rood springt, maar het bestaan van het zijn dwingt me te erkennen dat er een zekere weerstand bestaat tegen zo’n uitspraak. Die weerstand ligt in het gebrek in overeenstemming van de uitspraak met de aanwezige mix in het zijn van empirische gegevens, subjectieve en intersubjectieve ideeën, gedachten en gevoelens, en de meningen van en culturele categorieën gebruikt door anderen (Bosch, 2012: 22). Het is daarvoor niet noodzakelijk dat er een externe objectieve werkelijkheid bestaat die met zintuigen kan worden waargenomen. Ook als het een zinsbegoocheling zou zijn, dan zouden in die zinsbegoocheling bestuurders van auto’s nog steeds niet in het algemeen beginnen met rijden als het stoplicht op rood springt. Het maakt eigenlijk niet uit of er wel of niet een externe objectieve werkelijkheid is die met zintuigen kan worden waargenomen. Er is hoe dan ook weerstand tegen implausibele uitspraken.
Het belang van weerstand is ook relevant met het oog op de zintuiglijke en cognitieve beperkingen en selectieve aandacht waar Jansen het over heeft. Die beperkingen en selectieve aandacht mogen een invloed hebben op wat als empirische feiten worden gerapporteerd, en rapportages van empirische feiten mogen alleen getoetst kunnen worden aan andere waarnemingsrapportages, dat wil nog niet zeggen dat het wetenschappelijk forum de basis vormt voor toetsing. Weerstand en gebrek aan weerstand in het zijn vormen de basis voor een toetsing, tenzij je het natuurlijk wilt hebben over de sociale constructie van wat als ‘wetenschap’ wordt gepresenteerd. Dat is een politiek proces met niet altijd even plezierige trekjes.

Vorige Inhoudsopgave Volgende
Twitter Facebook Linkedin
Delen Print PDF

Literatuur

  • Berto, F. (2013). Existence as a real property: the ontology of Meinongianism. Dordrecht: Springer.
  • Bosch, R. (2012). Wetenschapsfilosofie voor kwalitatief onderzoek. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
  • Jansen, H. (2012). Wat is kwalitatief in kwalitatief onderzoek? KWALON 50, 17(2), 6-12.
  • Koningsveld, H. (2006). Het verschijnsel wetenschap. Amsterdam: Boom.

© 2009-2021 Uitgeverij Boom Amsterdam


De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:


Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).

No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.

Nummer 3, oktober 2020, jaargang 25

ABONNEER je nu NIEUWSTE nummer VORIGE nummers
© 2009-2021