Data-analyse in kwalitatief onderzoek
Samenvatting
Op vrijdagmiddag 13 december 2013 was in het Expo- en Congrescentrum van de Erasmus Universiteit Rotterdam de jaarlijkse najaarsconferentie van KWALON. De goedbezochte en soepel georganiseerde conferentie was gewijd aan de praktijk van data-analyse. Meer dan bij andere gelegenheden was de aandacht deze keer sterk inhoudelijk gericht op het proces van theorievorming; dat gaf mij een prettig gevoel van relevantie, vooral bij de eerste twee presentaties, die werden onderbouwd met ervaringen in eigen onderzoek.
Fred Wester gaf als dagvoorzitter een korte inleiding over ‘Wat je allemaal kan doen en laten in de analyse’ met in een bijzin de aantekening dat dit in grote lijnen niet specifiek is voor kwalitatief onderzoek, maar geldt voor alle onderzoek. Hij onderscheidde vier hoofdonderdelen: de probleemstelling (vragen stellen aan je materiaal: sensitizing concept, topic list), de bewerking van het verzamelde materiaal tot een gestructureerd databestand (selecteren, ordenen, coderen), het zoeken naar patronen (variatie en samenhang, causale ketens, stadia in processen, vergelijkingsgroepen) en het formuleren van bevindingen (interpreteren wat er aan de hand is). Daarbij beklemtoonde hij dat rapporteren meer is dan een samenvatting van het voorgaande werk; rapporteren is opnieuw analyseren!
Na de inleiding volgden drie presentaties met commentaar door een referent en een korte zaaldiscussie.
1. QUAGOL: the Qualitative Analysis Guide of Leuven
Bernadette Dierckx de Casterlé (Katholieke Universiteit Leuven)
QUAGOL is de methodiek die in de Leuvense verplegingswetenschap is ontwikkeld om in teamverband open interviews te analyseren. Dierckx de Casterlé illustreerde de methodiek met voorbeelden uit een onderzoek naar ‘verpleegkundige ervaringen’ in verband met euthanasie in het Leuvense academisch ziekenhuis. Het gaat hier om onderzoek door onderzoekers-in-opleiding, waarbij veel werk gemaakt wordt van de opleiding tot ‘intellectual craftmanship’; dit is een belangrijke doelstelling naast uiteraard de kwaliteit van de analyse.
Die doelstelling verklaart mede de grote aandacht voor het teamwerk van de onderzoekers en de begeleiding en structurering daarvan. Daarbij wordt veel tijd genomen voor de initiële verwerking van het materiaal: lezen en herlezen met notities in de kantlijn, narratieve en conceptuele samenvattingen van elk interview, die dan weer in het team besproken en getoetst worden aan het transcript. Vervolgens nog eens de vergelijking van deze rapportages tussen de interviews, en pas dan ‘echt’ gaan coderen en analyseren – ook weer sterk gestructureerd en interactief gecontroleerd. Kortom: indrukwekkende zorgvuldigheid!
Dat vond Jeanine Evers als referent ook. Wel vroeg zij zich af of het niet wat te veel van het goede was. Het proces zou bijvoorbeeld een stuk overzichtelijker en misschien ook efficiënter kunnen worden gemaakt door meer en eerder gebruik te maken van een computerprogramma als Atlas-ti.
Op de vraag uit de zaal of QUAGOL ook te gebruiken is als handleiding voor een alleen werkende onderzoeker, was het antwoord dat het teamwerk juist heel belangrijk is voor de kwaliteit van het onderzoek, maar dat het efficiënt zou kunnen zijn doordat sneller het conceptuele kaf van het koren kan worden gescheiden.
2. Coderen en ontwikkelen van categorieën
Marijke Kars (Universitair Medisch Centrum, Utrecht)
Kars reflecteerde op haar afgeronde promotieonderzoek met de vragen ‘Hoe heb ik geanalyseerd?’ en ‘Wat heeft mij daarbij geholpen?’ Het onderzoek ging over (de relatie tussen) ouderschap en palliatieve zorg bij jonge kinderen die overlijden aan kanker en thuis worden verzorgd. Hiervoor werden 23 kinderen en 57 ouders geïnterviewd. Daarbij bleek dat het probleem van de ouders meestal niet zozeer het accepteren van de dood is, als wel het omgaan met voortschrijdend verlies en het vinden van een balans tussen vasthouden en laten gaan.
Zij benoemde drie basisstrategieën in haar data-analyse: perspectief nemen (wat en hoe voelt de respondent?), theoretisch denken (een begrippenkader ontwikkelen waar die beleving in past) en coderen (theoretisch labelen). Daarbij werden eerst per casus en vervolgens in enkele stappen op collectiviteitsniveau de gegevens samengevat onder een begrippenkader.
Ook dit is net als het Leuvense model een manier van gefundeerde-theorieontwikkeling. In dit geval niet echt teamwork, maar een zelfstandig werkende onderzoeker in een minder gecontroleerd en gestructureerd proces met meer trial and error en naar het lijkt een ruimer beroep op vakliteratuur om tot een passend theoretisch kader te komen. Haar theoretische vizier lijkt daarmee wat opener dan dat van de Leuvense QUAGOL-groep.
Hennie Boeije gaf in haar commentaar aan dat deze vrijere werkwijze de navolgbaarheid van de analyse wel beperkt, maar dat anderzijds belezenheid en ervaring met het bedenken van verklaringen wel belangrijke onderdelen zijn van het wetenschappelijke ambachtswerk.
Verder hakte zij een knoop door met de stelling dat alles wat je met je materiaal doet, analyse is; dat maakt een discussie over het verschil tussen coderen en analyse en wat hun relatie is, overbodig.
3. Narratieve analyse
Merel Visse (Universiteit voor Humanistiek, Utrecht)
Visse gaf geen reflectie op eigen onderzoekswerk, maar een inleiding in en een historisch overzicht over wat zoal bedoeld kan worden met ‘narratief’ (onderzoek of narratief materiaal), welke vormen er zijn, welke functies narratieven hebben in het sociale verkeer en welke varianten van narratieve analyse er zijn. Haar eigen narratief leek vooral de functie te willen hebben om een indruk te geven van wat er allemaal kan komen kijken bij dit onderwerp en dat je er niet te gemakkelijk over moet denken. Op zichzelf niets mis mee, maar een uitgewerkt aansprekend voorbeeld van een analyse zou wat mij betreft leerzamer zijn geweest.
Slotdiscussie
De uiteenzetting van Visse gaf aanleiding voor anderen om in de nabespreking concrete ervaringen met narratieven naar voren te brengen. Er ontstond een discussie over het laten vertellen van verhalen als methode van dataverzameling. Daarbij bracht Bernadette Dierckx het voorbeeld in dat respondenten eerst op de vraag hoe het is om te ontdekken dat je dementeert, steeds positieve verhalen vertelden over wat zij allemaal nog konden, maar op het verzoek ‘Vertel eens wat er mooi is in uw leven’ kwamen er steeds probleemverhalen.
Dus ja, wat zeggen die verhalen nou helemaal die mensen vertellen aan de onderzoeker?
‘Respondenten kletsen maar wat’, provoceerde Fred Wester. Niet de beleving van de respondent, maar de probleemstelling is de reddingsboei van de onderzoeker om er een interview van te maken. Dat konden de immer leergierige bezoekers mee naar huis nemen.
© 2009-2021 Uitgeverij Boom Amsterdam
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.