Een caleidoscopische tour door de oneindige beeldentuin
Samenvatting
E. Margolis & L. Pauwels (Eds.), The Sage handbook of visual research methods. London: Sage, 2011, 754 pagina’s, ISBN 978-1-84787-556-3 (hbk), € 126,99.
Een zwaar boek, 754 bladzijden: alleen al de omvang maakt van het Sage handbook of visual research methods, samengesteld door Eric Margolis (Universiteit van Arizona) en Luc Pauwels (Universiteit van Antwerpen), een bijzondere ervaring. Geen terloopse opmerking, want het onderwerp nodigt uit om twee keer te kijken naar de tastbare verschijning van een publicatie, de verhoudingen tussen vorm en inhoud. Ikzelf, als visueel antropoloog, verbind fotografie, etnografica en kunst uit Amsterdam met Latijns-Amerika. Dit standaardwerk over visueel sociaal onderzoek is dan een feest der herkenning.
In de sociale wetenschappen hebben woorden gezag en duidelijkheid; beelden zijn doorgaans secondair en hun interpretatie verdacht, want niet lineair. Deze macht van het abstracte over het werkelijke kent een lange traditie in de menselijke geschiedenis, sinds de eerste stadstaten waar priesterklassen met geheime tekens hun slaven overheersten. Anderzijds zijn er beelden zo sterk, dat ze eeuwen van woorden trotseren: de naakte indiaan, de bebaarde profeet, de waternimf, de draak, het V-teken, de cirkel, het kruis. Woorden zeggen niet alles: de ultieme bestaansreden van visueel onderzoek, trouwens ook van kunst. De uitdaging is nu geen verhalen óver beelden te (be-)/(om)schrijven, maar rechtstreeks met beelden te verhalen, kennis overbrengen via zien en voelen.
Ik droom een visuele recensie: foto’s van de auteurs, kladversies en drukproeven, het boek in een collegezaal. Stand-upuitvoeringen van sommige hoofdstukken, close-ups en interactieve velden, opbloeiende links naar illustraties en bronnen. Mijzelf erin, puzzelend, achtergrondmuziek ... ‘Het visuele’ is méér dan een methode, want het veronderstelt een directe, fysieke relatie met de ‘waargenomene’, veel nabijer dan tekst. Een paradigma met eigen onderwerpen en problemen, die vanuit de theoretische hoek letterlijk niet worden gezien. Visuele vragen die visuele antwoorden eisen.
Hoe dan toch een boek over beelden? Eén ingang is de formele analyse, via theoretische, vaak semiologische uitwerkingen. Een risico is dan al snel de abstractie, het zicht verliezen op de zeer reële krachten in de sociale en politieke praktijk. Want beelden tonen macht en onmacht, kennen rollen en plaatsen toe, markeren verschillen. Ze omlijsten de maatschappelijke werkelijkheid in talen die onze analytische begrippen (‘metaforen’, ‘metoniemen’, enzovoort) telkens weer te boven gaan.
Andere studies in het boek concentreren zich daarom op inhoudelijke analyse van visuele representaties in een bepaalde sociaal-culturele context. De variatie is dan immens: van landschapsschilders via etnofotografie en participatieve cartografie tot neurofysiologie. Er is ook aandacht voor ethische en juridische beschouwingen, want het visuele impliceert altijd intense intersubjectieve relaties (en in potentie conflicten) tussen modellen, eigenaren, publicisten en toeschouwers van beelden.
In zo’n landschap hebben we een landkaart nodig om het gezamenlijke gebied af te bakenen. Pauwels’ openingsartikel (‘An integrated conceptual framework for visual social research’) probeert zo’n conceptueel kader te verschaffen. Het visueel sociaal onderzoek is nog niet voldoende theoretisch gegrond, vindt Pauwels, en in afwachting daarvan wil hij het veld overzien aan de hand van drie ingangen: de aard en oorsprong van het materiaal, de onderzoeksopzet en de presentatie.
Deze inventariserende benadering beschouwt het sociaal onderzoek pragmatisch, als een lopend proces, en signaleert wat er visueel aan is: wáár worden beelden geproduceerd, verwerkt en gebruikt, met welke mogelijke betekenissen en voorstellingen. Zo kan het kader ook een programmatisch toekomstperspectief aanreiken voor (een) meer visuele sociologie, zonder één onderzoekslijn of benadering te hoeven kiezen.
Het eerste deel van het boek, ‘Framing the field’, bevat naast dit beschrijvend kader ook theoretische pogingen tot onderbouwing van het veld. Wagner (‘Visual studies and empirical social inquiry’ en ‘Seeing things’) beperkt ‘het visuele’ tot materiële cultuur en ziet vier grote terreinen voor visuele studies: interessante materialen en activiteiten, lokale zienswijzen, het menselijk leven en visuele representaties. Een ietwat geforceerd schema, dat zelfverzekerd uitgaat van de suprematie van de geschreven (wetenschappelijke) tekst. Volgens mij zien wij echter méér dan materiële cultuur, en is de uitdaging juist om dóór het zichtbare het onzichtbare te zien: wat neerkomt op het onzegbare zeggen. De kracht en daarom ook de betekenis van een visuele impressie kan zich nooit geheel oplossen in de analyse ervan, en deze kan zich nooit meester maken van alle associaties en motivaties die een beeld kan oproepen, zij het bij deelnemers van een cultuur of bij buitenstaanders.
Ook Chalfen (‘Looking two ways: mapping the social scientific study of visual culture’) probeert het visuele te plaatsen in de antropologie en sociologie. Het is er altijd geweest, maar wat doen we ermee? Hij hanteert een zonnebril als metafoor, en spreekt van beelden ‘gevormd op een netvlies, reizend door een oogzenuw en verwerkt door een brein’. Hij koppelt vele dimensies van de werkelijkheid aan elkaar, onder meer puttend uit de natuurkunde, de neurobiologie, de psychologie, de semiotica en de antropologie. Deze zijn echter niet per se tegenstrijdig, maar misschien wel onverenigbaar.
De overige delen van het handboek zijn gewijd aan respectievelijk het tot stand komen van visuele data, participatieve en analytische benaderingen, visualisatietechnieken, multisensoriële benaderingen en aan de presentatievormen van visueel onderzoek.
Deze solide opbouw is misleidend. De structuur helpt een veld zichzelf gaandeweg uit te vinden, maar elk deel op zichzelf geeft nog geen samenhangende visuele wetenschap, maar uiteenlopende casussen en beschouwingen. In het voorwoord wordt dan ook geen doctrine beloofd, maar een panorama over een bloeiende discipline. Het veld biedt een ongekende, haast magische vrijheid. De details zijn de ware rijkdom van dit boek. Ze vormen een caleidoscopische tour langs wat je in beeldtalen allemaal kunt doen: benaderingen, specialismen en hobby’s.
Sommige verhalen vond ik fascinerend, zoals de participatieve cartografie in het platteland van Colorado, Verenigde Staten (Collins, ‘Participatory geographic information systems’), waarin interactief, op internet gebaseerd onderzoek de aloude culturele merktekens van het landschap onthult en het gevoel van lokale identiteit versterkt. Of het videoproject in KwaZulu-Natal, Zuid-Afrika (Mitchell & De Lange, ‘Community-based participatory video and social action’), een collectieve opbouw van kennis in de harde context van volkswijken en binnenlanden: armoede, onrecht en (seksueel) geweld.
Sommige van de besproken benaderingen hebben een lange staat van dienst, zoals de etnografische film, de herhaalde fotografie en het participerend fotocommentaar. Er zijn ook fotodagboeken, tekeningen van schoolkinderen en websites. Er zijn ook kwantitatieve methoden van inhoudsanalyse, waarbij steeds de vraag rijst op welk moment betekenis verrijst uit een set van significante correlaties, en de steeds verfijndere technieken van automatische pupilregistratie (Olk & Kappas, ‘Eye tracking as a tool for visual research’), een mijns inziens misleidend instrument, dat vooral (en pijnlijk) herinnert aan Kubrick’s film A Clockwork Orange.
Discoursanalyse van persfotografie (en het politieke gebruik ervan) is ook niet nieuw, maar kan nooit genoeg worden gedaan, door wetenschappers of door fotografen zelf (Aarsmans ‘fotodetectivisme’). Hetzelfde geldt voor de de- of reconstructie van historische foto’s, kunst- en filmgeschiedenis, pop- en volkscultuur. Margolis en Rowe brengen een prachtig voorbeeld van de semantische migratie van beelden, ver van hun oorspronkelijke context: de zogenoemde ‘Kaloma’-foto, die in 1871 anoniem opdook in Chicago en jaren later een icoonstatus verkreeg in verband met de romantisering van westernpistoolhelden (‘Methodological approaches to disclosing historic photographs’).
Muller boeit met haar uiteenzetting over icoonanalyse (‘Iconography and iconology as a visual method and approach’), hoewel zij meer ruimte besteedt aan de academische statuur ervan dan aan de feitelijke uitleg van de werkwijze en resultaten. Ik houd van haar associatieve benadering, maar vervolgens poogt haar denktrant de beelden toch weer in rechtlijnige tekst te vatten. We blijven gissen naar visuele middelen om visuele analyses te communiceren.
Sommige methoden, zoals de visuele autobiografie, doen de grenzen vervagen tussen sociale wetenschap, subjectiviteit en kunst. Chaplins zelfonderzoek (‘The photo diary as an autoethnographic method’) illustreert complexe verhoudingen tussen beelden, teksten en contexten. De associaties zijn onvoorspelbaar, de betekenis is subjectief en lokaal: je moet er geweest zijn, daar en toen, en bovendien als een insider, om het belang van een bepaald beeld te kennen. Je zou dan kunnen toevoegen: als je er niet bij was, ben je vrij om elke willekeurige betekenis op het beeld te projecteren. Waar eindigt de sociologie en begint een serie foto’s?
Aan het andere uiterste wentelen sommige auteurs zich in theoretisering, zoals Nöth van de Parijse school (‘Visual semiotics: key features and an application to picture ads’). Ik houd van semiologie, maar ik wantrouw neoterminologie, zoals ‘sinsigns’, ‘legisigns’ en ‘logisigns’; jargon is vaak slechts een code waaraan specialisten elkaar herkennen. Als Nöth, na twee pagina’s analyse van een sigarettenreclame, concludeert dat – inderdaad – het pakje op de voorgrond staat, spring ik op: ja, waar anders? Ga dan verder en analyseer ook het verdwenen pakje van de Marlboro Man. Ga van het structurele naar het historische, van formele codes naar verschuivende connotaties. Vertel me dat verhaal! Ik kom uit de praktijk, ben altijd op zoek naar sluiproutes, en over beelden wil ik met iedereen kunnen praten.
Enkele voorbeelden doen onrecht aan het boek, want het is royaal opgezet en elk deel geeft een brede en sprankelende inkijk in de keuken van grensverleggend onderzoek. Toch mis ik nog altijd méér visualiteit in het handboek: meer uitgewerkte beeldanalyses, om leken en studenten te inspireren. Mullers waardevolle essay noemt terloops de Abu Ghraib-gruwelfoto’s uit Irak: waarom die casus dan niet uitwerken, de betreffende iconen benoemen, de debatten aanhalen, de beelden volgen naar andere domeinen (zoals de Colombiaanse schilder Botero), verwijzen naar andere scènes in de ‘oorlogsmisdaadfotoreeks’, die al heel lang (Vietnam, Indonesië, Spanje) over het westerse politieke debat zweeft?
Er is ruimte voor studies over zoveel fascinerende beeldtalen: dromen en hallucinaties, jungiaanse archetypen, etnohistorische beelden van ‘de Ander’, rotstekeningen. Geef mij tattoos en familiewapens, graffiti en Maya-doeken, ‘Amelie’ en Marina Abramovic! Open Academia naar de buitenwereld; breng kunstenaars in, bezoek straatmarkten, festivals en demonstraties, die grote werkplaatsen waar de levende samenleving doorlopend nieuwe beeldtalen voortbrengt.
Slotconclusie
Dit commentaar is ook grafisch bedoeld. In een standaardwerk over visuele studies zou je in de harde uitgave toch meer beelden verwachten. Het boek is redelijk geïllustreerd, maar de beelden zijn relatief ondergeschikt, in klein formaat en zwart-wit. Dit gebrek wordt ten dele goedgemaakt door de fraaie open website die bij het boek hoort.
Schrijven over beelden zal altijd onvolledig blijven. Hulde aan de samenstellers van dit boek, die het weidse veld van visuele studies hebben verkend en op de kaart hebben gezet, en aan alle auteurs, die zichzelf, vaak op zeer persoonlijke wijze, hebben blootgegeven.
© 2009-2021 Uitgeverij Boom Amsterdam
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.