MENU
  • Home
  • Actueel
    • Nieuws
    • Agenda
  • Inhoud
    • Laatste nummer
    • Archief
    • Rubrieken
    • Redactioneel
    • Discussie
    • Artikelen
    • Boekbespreking
    • Praktijk
  • Auteurs
    • Overzicht auteurs
    • Auteursrichtlijnen
  • Abonnementen
    • Abonnement aanvragen
    • Voorwaarden en wijzigingen
  • Over Kwalon
    • Achtergrond
    • Redactie
    • Adverteren
    • Contact
Inloggen
Inhoud
Inhoudsopgave jaargang 16 (2011) / nummer 1
PDF  

De Grounded Theory Approach: een update

Fijgje de Boer
18 mei 2016

Samenvatting

Met dank aan Merel Visse (Afdeling Metamedica, VUmc) en Reinoud Bosch (KWALON-redactie) voor commentaar op eerdere versies.

De Grounded Theory Approach (GTA), zoals beschreven door Glaser en Strauss in hun boek The discovery of grounded theory (1967), heeft vanaf het begin als methode van kwalitatief onderzoek de aandacht getrokken in de sociale wetenschappen, maar ook in andere wetenschappelijke disciplines, zoals verplegingswetenschap en gezondheidswetenschap. Deze GTA van Glaser en Strauss wordt nu als postpositivistisch omschreven: een combinatie van inductivisme en deductivisme (King & Horrocks, 2010). Het inductivisme komt tot uitdrukking in de open en flexibele onderzoeksopzet, dataverzameling in de natuurlijke omgeving en data-analyse, die start vanuit ruwe ongestructureerde data. Het deductivisme is zichtbaar in de neiging naar systematiek, verificatie en theorievorming.
De essentie van de methode van Glaser en Strauss kan als volgt worden weergegeven (zie ook Charmaz, 2006):

  • Cyclus van dataverzameling, data-analyse en reflectie: na een eerste fase van dataverzameling volgt analyse, waarop de onderzoeker reflecteert, om op basis daarvan keuzen te maken voor een volgende stap in de dataverzameling.
  • De dataverzameling is gericht op het ontwikkelen van categorieën of concepten, die tijdens de data-analyse en reflectie worden ontdekt.
  • Om tot variatie in en verdieping van concepten en categorieën te komen wordt de methode van constante vergelijking gehanteerd. Er vindt voortdurend vergelijking plaats: van het eerste tekstfragment met het volgende, van de eerste dataset met de tweede, van ontdekte concepten in de data, van categorieën en hun relatie ten opzichte van elkaar.
  • Vanaf het begin zijn dataverzameling en -analyse gericht op het ontwikkelen van een (substantieve) theorie.
  • Via ‘theoretical sampling’ werkt de onderzoeker aan deze zich ontwikkelende theorie. Theoretical sampling betekent dat de onderzoeker op zoek gaat naar situaties of personen die meer, andere of specifieke informatie kunnen geven over de ontdekte concepten of categorieën. De dataverzameling, -analyse en reflectie zijn gericht op het geven van inhoud en diepgang aan het concept of de categorie en daarmee ook op de zich ontwikkelende theorie over een bepaald verschijnsel.
  • De reflecties tijdens het proces van dataverzameling en -analyse worden weergegeven in memo’s: aantekeningen van de onderzoeker. Deze memo’s documenteren het gedachteproces van de onderzoeker tijdens het onderzoek en geven inzicht in de besluitvorming die leidt tot het ontwikkelen van een theorie.
  • Achteraf vindt vergelijking of toetsing van de bevindingen plaats met wetenschappelijke literatuur.

Met deze aanpak – waaronder het coderen van de data – namen Glaser en Strauss stelling tegenover de dominantie van het kwantitatieve onderzoek in de sociale wetenschappen in de jaren zestig van de vorige eeuw. Ze gaven met hun methodologie aan dat kwalitatieve onderzoekers niet enkel impressionistisch en intuïtief te werk behoefden te gaan, maar dat een systematiek kan worden gevolgd om tot interpretatieve uitspraken te komen. Daarnaast wilden ze met hun methode laten zien dat kwalitatief onderzoek tot ‘theorie’ kan leiden. Ze bewandelden daarbij als het ware de omgekeerde weg van kwantitatief onderzoek. Daarin stelt de onderzoeker eerst een theoretisch kader op, waarna naar bevestiging daarvan – of naar aspecten daarvan – wordt gezocht in empirische data volgens een gestandaardiseerde aanpak.

De GTA van Glaser en Strauss vond nadien veel navolging, maar ook kritiek. Er bleek vooral behoefte aan een nadere uitwerking van de ontwikkelde methodologie. Het koppel Glaser en Strauss viel uiteen en ieder volgde een eigen weg in de uitwerking van de methodologie. Opmerkelijk daarbij is dat Glaser – met diens meer positivistische achtergrond – het inductivisme van de GTA benadrukt, terwijl Strauss zich toelegde op het ontwikkelen van een kwalitatieve systematiek volgens bepaalde richtlijnen.

In deze bijdrage volgen we de methodologie die Strauss verder ontwikkelde, omdat zijn uitwerking van de GTA tot veel navolging leidde, met name vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw. Strauss had in de jaren zestig wetenschappelijk onderdak gevonden bij de School of Nursing van de University of California in San Francisco. Hij zette daar een succesvol onderzoeksprogramma op, waarin hij de GTA toepaste in uiteenlopende onderzoeken in de gezondheidszorg (zie onder meer Strauss & Corbin, 1997). Rond Strauss verzamelde zich een kring van kwalitatieve onderzoekers – onder wie Kathy Charmaz, Adèle Clarke en Juliet Corbin – die allen in zijn voetsporen een eigen GTA ontwikkelden (Charmaz, 2006; Clarke, 2005; Corbin & Strauss, 2008).
In hun uitwerkingen proberen deze wetenschappers ieder op eigen wijze onder meer de invloed van het postmodernisme op de sociale wetenschappen in de Verenigde Staten te verwerken. Daarbij gaat het om de invloed van het gedachtegoed van Franse theoretici, met name Foucault, Derrida, Deleuze en Guattari, op de sociale wetenschappen en de literatuurwetenschap.
Zoals weergegeven door Strauss (1987) wortelt de GTA in het pragmatisme en symbolisch interactionisme van Amerikaanse theoretici als Dewey en Mead uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Deze pragmatisch ingestelde wetenschappers redeneren dat kennis en vaardigheden in symbolische interactie tussen mensen ontstaan en in het handelend zoeken naar oplossingen voor problemen. In de GTA van Glaser en Strauss (1967) wordt dit denken zichtbaar in de veronderstelling dat kennis in empirische interacties en/of handelingen ‘ontdekt’ kan worden door de onderzoeker. Deze kan met zijn wetenschappelijke ‘oog’ een systematiek daarin ontdekken en vervolgens een theorie daarover ontwikkelen. In het postmodernisme komt de positie van de onderzoeker, als een zelfstandig persoon die een analyse maakt van een sociaal verschijnsel en daarover rapporteert, onder druk te staan. Deze onderzoeker voegt eerder interpretaties toe aan bestaande interpretaties in plaats van te komen met een ‘theorie’, die een sociaal verschijnsel zou kunnen ‘dekken’ en verklaren. Ook bestaat in het postmodernisme kritiek op de gedachte dat het mogelijk zou zijn om ‘theorie’ te formuleren met een alomvattend verklaringsmodel voor sociale processen. Het gaat er meer om te laten zien welke ‘lezingen’ mogelijk zijn van sociale processen of verschijnselen.

Tabel 1: Overzicht methodologie GTA van Corbin, Charmaz & Clarke

 Corbin (2008)Charmaz (2006)Clarke (2005)
Kentheoretisch uitgangspuntPragmatisme/ interactionisme/ feminismeConstructivismePostmodernisme
FocusOntdekken van sociale en emotionele processen.Gericht op sociale verandering en verbetering van situatiesBestuderen en interpreteren van sociale, emotionele en handelingsprocessen Analyse van handelen en vertogen (discourses) in/van situaties of organisaties
DataverzamelingInterviews, observaties, documenten, beeldenInterviews, observatiesInterviews, observaties, documenten, beelden
Data-analyse
  • Coderen van data m.b.v. codeertechnieken
  • Gebruikmaken van het codeerparadigma: analyseren op ‘context’, ‘interactie en emoties’ en ‘consequenties’
  • Kerncategorie
Coderen:
  1. initial coding m.b.v. codeertechnieken
  2. focused coding
  3. theoretical coding
Ontwikkelen van kaarten:
  1. situational map
  2. social arena map
  3. positional map
ResultaatSubstantieve theorieOntwikkeling van een constructivistisch-interpretatieve theorie Analytische interpretaties van sociale situaties

De drie navolgsters van Strauss proberen in hun methodische uitwerkingen deze wetenschapskritiek te verdisconteren. Hierna zal in kernwoorden hun aanpak van de GTA worden weergegeven en kort toegelicht.

Corbin: het ontdekken van concepten

In de voetsporen van Strauss kan de aanpak van Corbin als postpositivistisch worden omschreven. Corbin omschrijft haar GTA als een open en flexibele benadering, waarin data-analyse een belangrijke rol speelt. Deze analyse is gericht op het ontwikkelen van concepten of thema’s door de onderzoeker, die daarbij systematisch te werk gaat.
De eerste stap in de data-analyse vormt het coderen van de eerste verzamelde gegevens. Coderen betekent het op een hoger conceptueel niveau brengen van de ruwe data. Daarbij gaat het niet enkel om het parafraseren van fragmenten van de ruwe tekst; eerder betreft het een interactief proces van de onderzoeker met de ruwe data. Daarbij zet de onderzoeker verschillende technieken in om tot een goede conceptuele weergave van de ruwe data te komen. Die analytische technieken kunnen bestaan uit: het stellen van vragen, het maken van vergelijkingen, het nadenken over verschillende betekenissen van een woord, het gebruik maken van de ‘flipflop’-techniek (de respondent spreekt over ‘makkelijk’, maar wat als het ‘moeilijk’ zou zijn), letten op emoties in de taal, letten op woorden die naar ‘tijd’ verwijzen, zoeken naar negatieve gevallen. Kortom, het coderen is bedoeld om een diepgaand beeld te krijgen van de verzamelde data, wat aanleiding kan zijn om volgende gegevens te verzamelen over aspecten en concepten, die vanuit het perspectief van de onderzoeker onderbelicht zijn gebleven.
De tweede stap betreft het ontdekken – tijdens het verzamelen van nieuwe data en het coderen daarvan met behulp van de hiervoor genoemde analytische technieken – van dimensies en eigenschappen rond de ontwikkelde concepten. Theoretical sampling, dat wil zeggen het gericht verzamelen van data en vervolgens analyse rond de ontdekte concepten, kan leiden tot het onderscheiden van deze dimensies en eigenschappen.
De derde stap in de analyse betreft reflectie op de ontdekte concepten: hoe verhouden deze zich tot elkaar? Hierbij kan de onderzoeker gebruikmaken van het zogenoemde ‘paradigma’. Dit is een analytisch houvast (‘tool’ in de woorden van Corbin), een perspectief om de aard van de verhouding tussen de concepten te duiden, alsmede de context en het proces, dat mogelijk in de data is aangetroffen. Dit analyse-paradigma van Corbin bestaat uit drie componenten: te weten ‘condities’, ‘interacties en emoties’ en ‘consequenties’. De onderzoeker gebruikt deze componenten om de aard van de relaties tussen de concepten na te gaan en zicht te krijgen op het proces. Om bijvoorbeeld condities te signaleren stelt de onderzoeker vragen als wat leidde tot wat en waarom? De toepassing van het analyseparadigma kan leiden tot het weergeven van de concepten in een visueel model.
De vierde en laatste stap in de analyse betreft de theoretische integratie. Die wordt bereikt door het maken van een keuze voor een kerncategorie. Rond deze categorie wordt een verhaallijn ontwikkeld voor het weergeven van de resultaten.
In haar benadering blijft Corbin dicht bij de werkwijze die zij met Strauss ontwikkelde. Een verschil is dat zij niet meer spreekt over verschillende vormen van coderen, zoals axiaal en selectief coderen. Daarnaast is er meer aandacht voor het ‘analyseparadigma’ om tot integratie ofwel een substantieve theorie te komen.

Charmaz: de onderzoeker als constructivist

De benadering van Charmaz kan als ‘constructivistisch’ worden gekenmerkt, omdat zij weergeeft dat de onderzoeker actief bezig is een proces te ‘construeren’ tijdens het onderzoek. In de GTA van Charmaz staat het ontdekken van processen centraal, waarbij het accent ligt op onderzoek naar de handeling (action) en het construeren van een interpretatiekader daarvan. Het gehele onderzoeksproces – van dataverzameling tot weergave daarvan in resultaten – is volgens Charmaz een proces waarin (gedeelde) ervaringen en interpretaties van onderzoeker, respondenten en medeonderzoekers of meelezers leiden tot een interpretatieve constructivistische theorie.
De methodologie van Charmaz kan als volgt worden samengevat:

  • Een onderzoeker start met een probleemstelling en onderzoeksvraag, waarbij sensitizing concepts worden geformuleerd, die de onderzoeker richting geven in het verzamelen van data en hem/haar attenderen op relevante aspecten.
  • Na een eerste fase van dataverzameling start de onderzoeker met data-analyse in de vorm van initial coding. In haar interpretatie van coding sluit Charmaz aan bij de zienswijze van Strauss. Het betekent – zie ook Corbin – het nauwkeurig, maar open lezen van het verzamelde materiaal en op detailniveau toekennen van codewoorden.
  • De tweede fase in de data-analyse betreft het ‘gericht coderen’: focused coding. De belangrijkste en vaak voorkomende codewoorden worden geselecteerd om grote databestanden door te nemen. In deze fase is de onderzoeker erop gericht om zicht te krijgen op codewoorden die het proces (of de processen) dat aan het onderwerp van onderzoek ten grondslag ligt, het beste kunnen weergeven. Dit kan leiden tot een meer adequate invulling van de sensitizing concepts, zoals deze aan het begin van het onderzoek zijn geformuleerd.
  • Vanaf de start schrijft de onderzoeker memo’s, bestaande uit aantekeningen van observaties en van gedachten over het onderzoek. Deze memo’s documenteren de gedachtegang en besluitvorming van de onderzoeker tijdens het onderzoeksproces. Tijdens het schrijven kan de onderzoeker op nieuwe ideeën of gedachten komen in relatie tot het onderzoek en het is belangrijk dat de onderzoeker dat documenteert. Het schrijven draagt bij aan het naar de oppervlakte brengen van de rationaliteit in het onderzoeksproces.
  • De volgende stap betreft theoretical sampling. De onderzoeker is tot een eerste nadere invulling gekomen van de sensitizing concepts, zoals aan het begin van het onderzoek geformuleerd. Deze kunnen nu worden vertaald in categorieën, waarbij er misschien nieuwe categorieën zijn ontdekt of aspecten van een categorie. De onderzoeker gaat op zoek naar nieuwe informatie rond de geselecteerde categorieën.
  • De volgende stap in het onderzoek is theoretical coding: de onderzoeker zoekt en selecteert theoretische codes om de relaties te kunnen duiden tussen de categorieën, die tijdens de focused coding-fase zijn geselecteerd. Doel is tot een geïntegreerd niveau te komen in de analyse, waarbij de theoretische codes bijdragen aan de precisie en helderheid van de verhaallijn, die ontwikkeld wordt op basis van de analyse.
  • De laatste fase betreft het weergeven van de resultaten in de vorm van een ‘actieve’ constructivistische theorie, waarin het accent op handelingen en processen ligt en niet op individuen. Binnen de handelingen en processen kan de onderzoeker zich concentreren op gebeurtenissen en ervaringen en zoeken naar relaties hiertussen. Daarbij kan de introductie van theoretische concepten (zie hiervoor) helpen deze relaties te duiden. Er kan worden nagegaan welke categorieën belangrijk zijn en welke minder belangrijk. Tot slot vindt opnieuw een abstractieproces plaats. Het eerdere denkproces wordt aan een nieuw denkproces onderworpen, waarbij er nagedacht wordt over hoe het analytische proces vertaald kan worden in een taal die voor een breder publiek toegankelijk is. De onderzoeker maakt daarbij selecties uit het eigen analytische proces en construeert een verhaal. Daarnaast zal de onderzoeker de gegevens plaatsen in het licht van gegevens die bekend zijn uit de wetenschappelijke literatuur.

De situationele benadering van Clarke

Clarke staat een methodologische aanpak van de GTA voor ogen, die niet geassocieerd wordt met wat zij ‘het positivisme uit de jaren vijftig/zestig in sociale wetenschap’ noemt. Zij noemt haar benadering ‘situationele analyse’. Deze term verwijst naar de gesitueerdheid en de rhizoombenadering van Deleuze en Guattari in het postmodernisme: het accent van haar wijze van onderzoek ligt op het in kaart brengen van (tijdelijke) netwerken van relaties rond een sociaal verschijnsel. Clarke stelt voor de GTA van Strauss aan te vullen met een situation-centered approach, waarin de onderzoeker zich richt op zowel (pragmatische) handelingen en interacties als discoursen – narratief, visueel en historisch – in situaties of een organisatie. Haar inzet is om dat wat voor ‘waar’ of ‘gegeven’ wordt waargenomen (‘feiten’) te koppelen aan wijzen van denken of spreken (discoursen) hierover. De ‘situationele analyse’ ofwel het denken in termen van ‘kaarten’ (maps) vormt daartoe het vehikel. De ‘kaart’ vormt een hulpmiddel om beide wijzen van denken (het ‘moderne’ en ‘postmoderne’) over een situatie met elkaar te verbinden. De GTA van Clarke heeft derhalve een geheel andere conceptuele infrastructuur dan die van Corbin en Charmaz.
Clarke sluit aan bij Strauss’ social worlds/arenas/negotiation-raamwerk. De analysefase kenmerkt zich door het ontwerpen van drie typen ‘kaarten’. Deze hebben als doel de complexiteit rond een (sociale) situatie in beeld te brengen. Het gaat om de volgende kaarten:

  1. de situationele kaart: de basis om het sociale verschijnsel in kaart te brengen;
  2. de social worlds/arena-kaart: de nadruk ligt op weergave van de gezamenlijke betrokkenheid, op relaties en plaatsen van handeling;
  3. de positionele kaart: geeft posities van specifieke uitkomsten weer.

Het opstellen van analytische kaarten

Het begin van een GTA-onderzoek à la Clarke is overeenkomstig elk GTA-onderzoek. Er wordt een keuze gemaakt voor een onderwerp of situatie van onderzoek. Daarover wordt informatie verzameld door middel van interviews of observaties. Op basis van die eerste informatie start de analyse. De analytische houding van de onderzoeker is echter niet gericht op beschrijving, maar op analyse van de situatie en de context. De onderzoeker zoekt naar handelingen, maar ook naar de (materiële) voorwaarden of discoursen die het handelen mogelijk maken. Daartoe stelt de onderzoeker vragen die de belangrijkste menselijke en materiële of fysieke elementen beschrijven, zoals wie zijn er in deze situatie en welke materiële middelen zijn er? Wie/wat doet ertoe in deze situatie? Welke elementen maken een verschil in deze situatie? Als deze kaart na verschillende versies is opgesteld – eventueel nadat aanvullende informatie is verzameld met behulp van volgende interviews of observaties – start de onderzoeker met een relationele analyse. Daarbij wordt er naar elk onderdeel gekeken en de relaties met andere onderdelen. Dit geldt voor zowel de menselijke als de materiële onderdelen in de situatie, waarbij er wordt geprobeerd om de aard van de relatie te benoemen. De situationele kaart geeft de relaties en aard van de relaties tussen de verschillende onderdelen weer. De eerste kaart die een onderzoeker opstelt over een sociale situatie is meestal chaotisch, maar dat is bewust. De onderzoeker kan de kaart makkelijk veranderen en legt deze bijvoorbeeld voor aan anderen ter commentaar. De onderzoeker probeert daarna – met behulp van nieuwe data – tot een meer geordende kaart te komen.
In de kaart wordt niet alleen informatie weergegeven van het ‘wetende’ subject (via interviews bijvoorbeeld), maar ook van de situationele ‘andere’ kennis (de omgeving, invloeden uit de omgeving). Clarke geeft in haar boek als voorbeeld twee kaarten weer die ontleend zijn aan proefschriften, die zij begeleidde. In het ene proefschrift ging het om het in kaart brengen van kennis van verpleegkundigen, werkzaam in zorginstellingen die niet of minder door het marktdenken waren beïnvloed versus kennis van verpleegkundigen, werkzaam in zorginstellingen die marktgericht werkten. In het onderzoek probeerden de onderzoekers na te gaan welke kennis van verpleegkundigen verloren gaat als de gezondheidszorg volgens het marktdenken wordt georganiseerd.

De tweede stap vormt het opstellen van een kaart die de ‘sociale arena’ van het onderwerp van onderzoek weergeeft. Een ‘sociale arena’ is een ‘universe of discourse’. Op dit niveau gaat het om de sociologische inbedding van het onderwerp van onderzoek. Vragen die gesteld kunnen worden zijn: wat zijn patronen van collectieve betrokkenheid, en wat zijn de belangrijkste sociale aspecten die hier invloed uitoefenen? De onderzoeker probeert de sociale wereld van het verschijnsel in kaart te brengen en na te gaan uit welke onderdelen deze sociale wereld bestaat. Wat zijn de perspectieven van de individuen en wat hopen ze te bereiken via collectieve actie? Welke oude en nieuwe technologieën spelen een rol en welke andere materiële zaken zijn karakteristiek voor deze sociale wereld?
Een kaart van een sociale arena geeft de verschillende aspecten weer van een sociale wereld, die naar voren komen als antwoorden op vorenstaande vragen. Het gaat om het zichtbaar maken van de overlappingen en de verschillen, van de relaties tussen de aspecten en het bestaan van subwerelden. Een sociale-arenakaart geeft informatie over een situatie of organisatie: wat stelt zij zich als doel, welke contacten heeft zij, op welk niveau opereert zij, en welke technologieën gebruikt zij? De vragen op de antwoorden worden in memo’s beschreven en deze documenteren de relaties die in deze map worden getekend. Na het opstellen van deze kaart vervolgt de onderzoeker met het opstellen van een derde kaart.

In de positionele kaart geeft de onderzoeker de relaties van de verschillende elementen weer langs twee assen – een horizontale en verticale as. De onderzoeker probeert een relatie weer te geven in deze map in de vorm van ‘meer of minder’ of ‘dicht bij elkaar versus ver van elkaar afstaand’. Het doel is om een bepaalde positie, die in het onderzoek is gevonden, nader toe te lichten of te verhelderen door de plaats daarvan weer te geven in deze kaart. Daarbij gaat het niet om een weergave van een ‘normale’ of ‘afwijkende’ positie, omdat er alleen verschillende posities zijn. Personen worden ook niet weergegeven als verbonden aan één institutie of één groep. Een plaats op de positionele kaart geeft een plaats weer binnen een discours.

Conclusie

Vorenstaande uitwerkingen maken duidelijk dat er verschillende varianten van de GTA kunnen worden onderscheiden. Afhankelijk van het soort kennis waarnaar de onderzoeker op zoek is, kan een keuze worden gemaakt voor een van de varianten. Gaat het om het ontdekken van thema’s of concepten, dan ligt de variant van Corbin meer voor de hand. Is men op zoek naar een proces – bijvoorbeeld een ziekteproces, maar het kan ook om andere levens- of ervaringsprocessen gaan – dan ligt een keuze voor de benadering van Charmaz voor de hand. Ligt het accent op het onderzoeken van symbolische veranderingen en verschuivingen in de samenleving of binnen organisaties, dan zal een onderzoeker meer houvast hebben bij de benadering van Clarke. De GTA van deze laatste is minder bekend, veelomvattend en vraagt een groot analytisch vermogen en brede theoretische kennis van de onderzoeker.
De GTA’s van Corbin, Charmaz en Clarke verschillen van die van Glaser en Strauss, maar ook van de latere Strauss (1987). In hun aanpak leggen zij ieder eigen accenten, waarbij Corbin het dichtst bij de benadering van Strauss blijft. Kentheoretisch sluiten zij aan op het denken van Mead en Dewey, wat door Clarke en in mindere mate Charmaz wordt aangevuld met een amalgaam van laattwintigste-eeuws denken over betekenisgeving in of van sociale situaties. Verder speelt in alle drie GTA-uitwerkingen de onderzoeker een belangrijke rol en is hij/zij degene die als de grondlegger gezien kan worden van de gevonden concepten, de weergave van een proces of van de sociale kaart. Daarbij zullen vooral Charmaz en Clarke benadrukken dat het uiteindelijke resultaat niet enkel een interpretatie is van de onderzoeker, maar een gedeeld product – tot stand gekomen via gedeelde interpretaties (tussen onderzoeker en respondent, tussen onderzoeker en medeonderzoekers of medelezers) tijdens het onderzoeksproces.
Het is uiteraard mogelijk om meer verschillen te signaleren, kritisch te reflecteren op de aanpak van de GTA van deze dames, hun aanpakken te vergelijken met andere benaderingen van kwalitatief onderzoek en te reflecteren op de uitkomsten van onderzoek die met deze aanpakken worden verkregen. Dat zal een vervolg kunnen zijn op deze bijdrage.

Vorige Inhoudsopgave Volgende
Twitter Facebook Linkedin
Delen Print PDF

Literatuur

  • Butler, C. (2002). Postmodernism. A very short introduction. Oxford: Oxford University Press.
  • Charmaz, K. (2006). Constructing grounded theory. A practical guide through qualitative analysis. London: Sage.
  • Clarke, A.E. (2005). Situational analysis. Grounded theory after the postmodern turn. Thousand Oaks: Sage.
  • Corbin, J. & Strauss, A. (2008). Basics of qualitative research. Thousand Oaks: Sage.
  • Glaser, B. & Strauss, A. (1967). The discovery of grounded theory. Strategies for qualitative research. Chicago: Aldine Publishing Company.
  • King, N. & Horrocks, C. (2010). Interviews in qualitative research. London: Sage.
  • Strauss, A. (1987). Qualitative analysis for social scientists. Cambridge, UK: Cambridge University Press.
  • Strauss, A. & Corbin, J. (1990). Basics of qualitative research. Techniques and procedures for developing grounded theory. Thousand Oaks: Sage.
  • Strauss, A. & Corbin, J. (Eds.) (1997). Grounded theory in practice. Thousand Oaks: Sage.
  • Strauss, A. & Corbin, J. (1998). Basic of qualitative research. Techniques and procedures for developing grounded theory. London: Sage.

© 2009-2021 Uitgeverij Boom Amsterdam


De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:


Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).

No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.

Nummer 3, oktober 2020, jaargang 25

ABONNEER je nu NIEUWSTE nummer VORIGE nummers
© 2009-2021